Index panelen (Algemeen, deel 1)
P1 | - | Introductie Museum | P6 | - | Algemeen Directeuren RSL/NLL/NLR |
P2 | - | Stichting Historisch Museum NLR | P7 | - | Bestuur van de Stichting NLL/NLR |
P3 | - | Vestiging Amsterdam, Marinewerf | P8 | - | De medewerkers van RSL/NLL/NLR |
P4 | - | Vestiging Amsterdam, Sloterweg | P9 | - | Personeel van NLL/NLR |
P5 | - | Vestigingen Noordoostpolder en Texel |
Paneel 1 - Introductie Museum
De voormalige expositieruimte in gebruik als meetplaats van de lage-snelheidswindtunnel (1940–1984). |
|
De voormalige expositieruimte in gebruik als meetplaats van de lage-snelheidswindtunnel (1940–1984). |
|
De voormalige expositieruimte op de bovenste etage van dit gebouw (1987–2006). |
|
De voormalige expositieruimte in gebruik als bedrijfsrestaurant (1985–2006). |
|
De voormalige expositieruimte in gebruik als bedrijfsrestaurant (1985–2006). |
|
Plan voor indeling van het voormalige museum. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 2 - Stichting Historisch Museum NLR
Voormalige museum in opbouw. |
|
Overleg. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Voormalige museum in opbouw. |
|
Overleg... |
|
...en overleg. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 3 - Vestiging Amsterdam, Marinewerf
Luchtfoto van de Marinewerf in Amsterdam-Oost (1926). |
|
Het hoofdgebouw van de RSL, de Oude Zaagmolen, op de Marinewerf in Amsterdam. |
|
De hal in de Oude Zaagmolen. |
|
Motor en propeller bevestigd op de motorproefstand van de RSL. |
|
Schroef van de Eiffel windtunnel van de RSL. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 4 - Vestiging Amsterdam, Sloterweg
Het hoofdgebouw (links) en het windtunnelgebouw in aanbouw (winter 1939-1940). |
|
Het nieuwe gebouw kort na ingebruikneming. |
|
Het nieuwe gebouw kort na ingebruikneming. |
|
Luchtfoto van de gebouwen in 1951. |
|
Het huidige gebouwencomplex van het NLR in Amsterdam. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 5 - Vestigingen Noordoostpolder en Texel
De vestiging Noordoostpolder, omstreeks 1960, met het gebouw 'De Vrije Vlucht' (rechts). |
|
De rotorproefstand einde jaren ‘50. |
|
Het nieuwe gebouw 'De Vrije Vlucht'. |
|
De landbouwschuur voor de beproeving van constructies en materialen. |
|
De huidige situatie NLR Noordoostpolder. |
|
Het gebouw en de meetwagen op Texel. |
|
Lanceerwagen voor raketten. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 6 - Algemeen Directeuren van RSL/NLL/NLR
Dr. Ir . E.B. Wolff (1918–1940). |
|
Ir. C. Koning (1940–1952). |
|
Prof. Dr. C. Zwikker (1952–1956). |
|
Ir. A.J. Marx (1956–1976). |
|
Prof. Ir. J.A. van der Bliek (1976–1988). |
|
Dr. Ir. B.M. Spee (1988–2003). |
|
Ir F. Holwerda (2003 – 2005). |
|
Prof. Ir. F.J. Abbink (2005–2010). |
|
Ir. M.A.G. Peters (2010–....). |
|
Leiding RSL voor Eiffeltunnel, v.l.n.r.: |
|
V.l.n.r.: |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 7 - Bestuur van de Stichting NLL/NLR
Het Bestuur van het NLR en de Directie bij de viering van het 50-jarig bestaan in 1969. |
|
Ir. J. Blackstone (1937–1950). |
|
Prof. Dr. Ir. J.H. van der Maas (1950–1971). |
|
Prof. Dr. Ir. O.H. Gerlach (1971–1991). |
|
Hr. J. van Houwelingen (1991–2005). |
|
Drs. A. Kraaijeveld (2005–....). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 8 - De medewerkers van RSL/NLL/NLR
NLL-medewerkers in de hal van het NLL-gebouw, 13-2-1939, v.l.n.r.: |
|
Viering van het 40-jarig jubileum van de heer P. Drent in 1959. Hij was één van de eerste werknemers van de RSL. |
|
Schaatsen op het ijs achter het NLL-gebouw (winter 1940). |
|
Schaatsen op het ijs achter het NLL-gebouw (winter 1940). |
|
Het voltallige personeel van de RSL in 1929. |
|
Uitrusten voor het RSL-gebouw: Dr.Ir. H.J. van der Maas (links), Ir. A.G. von Baumhauer en Ir. C. Koning (rechts). |
|
Viering van het 25-jarig jubileum van de heer M. Pinke in 1943. Hij was één van de eerste werknemers van de RSL. |
|
Het voltallige personeel van de RSL in 1936. |
|
Het Siebel laboratoriumvliegtuig met Prins Bernhard (2e links) en I. de Boer (2e rechts), omstreeks 1948. |
|
De zogenaamde rekenmeisjes die met eenvoudige rekenmachines berekeningen uitvoerden (1945-1955). |
|
Personeelsterkte. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 9 - Personeel van NLL/NLR
Bestuursleden, directie en personeel van het NLL in 1959. |
|
Een klein deel van het personeel van het NLR in 1982. |
|
Personeelsleden van het NLL vóór een rondvlucht boven Noord-Holland (1939). |
|
Medewerkers van de hoofdafdeling Constructies en Materialen, in 1984 voor het S-gebouw in de NOP. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Index panelen (Algemeen, deel 2)
P10 | - | Personeel van NLR | P15 | - | NLL 1945-1961 |
P11 | - | RSL - Hoe het begon | P16 | - | NLR 1961-1969 |
P12 | - | Activiteiten van de RSL | P17 | - | NLR 1969-1996 (1) |
P13 | - | Paneel niet in gebruik geweest | P18 | - | NLR 1969-1996 (2) |
P14 | - | NLL 1937-1945 |
Paneel 10 - Personeel van NLR
Medewerkers in de centrale hal van het hoofdgebouw in Amsterdam, 1992. |
|
Open dag in Amsterdam. |
|
Open dag in Amsterdam. |
|
Een klein deel van het personeel van het NLR in 2006. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 11 - RSL - Hoe het begon
Prof. L.A. van Royen, voorzitter van het Munitiebureau van het Ministerie van Oorlog, stelde op 17 november 1917 aan de Ministers van Oorlog, Marine en Koloniën voor om een instituut op te richten voor het doen van studies op het gebied van de luchtvaart. |
|
Het defensiebudget over het kalenderjaar 1918 vermeldde een bedrag van ƒ 40.000 voor het nieuwe instituut. Dr. Ir. E.B. Wolff werd op 15 april 1918 officieel benoemd tot Directeur van de RSL, maar hij was toen al enige tijd bezig met het ontwerpen van het laboratorium. |
|
Op zaterdag 5 april 1919 werd het nieuwe laboratorium van de RSL officieel geopend in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Overheid, de Krijgsmacht, de Industrie en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 12 - Activiteiten van de RSL
Inlaatstuk van de windtunnel van de RSL. |
|
Indeling RSL begane grond. |
|
Fokker F.II windtunnelmodel. |
|
Chemisch laboratorium RSL. |
|
Motorproefstand van de RSL in opbouw. |
|
Meetplaats Eiffel windtunnel. |
|
Materialenlaboratorium RSL. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 14 - NLL 1937-1945
Na een proefvlucht met de Fokker G-1, 30 maart 1939. |
|
Prestatiemetingen met de Fokker G-1. |
|
De zogenaamde rekenmeisjes, die met eenvoudige rekenmachines berekeningen uitvoerden (1945-1955). |
|
De Vliegtuigenafdeling aan het werk tijdens WO II. |
|
Het mechanisch lab. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 15 - NLL 1945-1961
Bouw van de transsone windtunnel HST. |
|
Model in de lage-snelheidstunnel LST. |
|
Rotorproefstand in de Noordoostpolder. |
|
Vermoeiingsproef op een Fokker F27 vleugel. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 16 - NLR 1961-1969
De X-1 digitale computer in gebruik genomen in 1962 voor de verwerking van meetresultaten. |
|
Model van de Fokker F28 in de lage-snelheidstunnel LST. |
|
Het laboratoriumvliegtuig, Fokker S.14.1 Machtrainer, PH-XIV. |
|
Start- en landingsmetingen. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 17 - NLR 1969-1996 (1)
Ware-grootte vermoeiingsproef op de staartvlakken Fokker 100. |
|
Proeven in de 'waterbak' met de Fokker 50. |
|
Model van de Airbus 380-800 in de Duits-Nederlandse Windtunnel (DNW). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 18 - NLR 1969-1996 (2)
Fokker 100 prototype boven de Noordzee. |
|
Metingen aan de prestaties van de staartrotor van de Westland Lynx. |
|
Proeven met het laboratoriumvliegtuig Cessna Citation II PH-LAB. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Index panelen (Vliegtuigen en vliegproeven)
P19 | - | Vliegtuigen en vliegen | P26 | - | Luchtverkeersleiding en luchthavens |
P20 | - | Vliegproeven - voor 1945 | P27 | - | Ondersteuning van militaire vliegoperaties |
P21 | - | Vliegproeven - na 1945 | P28 | - | Helikopterontwikkeling |
P22 | - | Vliegproefinstrumentatie 1 | P29 | - | Helikoptergebruik |
P23 | - | Vliegproefinstrumentatie 2 | P30 | - | Laboratoriumvliegtuigen ... |
P24 | - | Vliegproefmeetmethoden | P31 | - | ... en onderzoeksgebieden |
P25 | - | Vliegtuigontwikkeling | P32 | - | Vluchtsimulatoren |
P25a | - | Ongevallenonderzoek | P32 | - | Air Traffic Control (ATC) simulatoren |
Paneel 19 - Vliegtuigen en vliegen
Op 5 april 1919, bij de officiële opening van de RSL, stelt Prof. Van Royen: 'De practijk eischt den koenen vlieger, den militairen of burger organisator en den technicus, de fabricage den ingenieur en den handelsman, het wetenschappelijk onderzoek den mathematicus, den scherpzinnigen denker en geroutineerden proefnemer'. |
|
De RSL krijgt als taak het uitvoeren van technisch-wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot vraagstukken op luchtvaartgebied, die niet door de vliegtuigbouwer of -gebruiker alleen kunnen worden opgelost wegens gebrek aan outillage, gespecialiseerde kennis en ervaring, alsmede de taak om de overheid desgevraagd van kennis en advies te voorzien. |
|
Dr. Wolff: 'De meeste laboratoria hadden zich weinig bekommerd over den vliegkunst, maar zich gespecialiseerd in den aërodynamica. Ik had den overtuiging dat ons voornaamste doel was het vliegen en den daarbij voorkomende verschijnselen te bestuderen. De aërodynamica, motor en materialen-kennis kwamen dan op den tweeden plaats'. Deze opzet leidt uiteindelijk tot een breed scala van werkzaamheden. |
|
Binnen de RSL-organisatie wordt naast de gespecialiseerde 'Aërodynamische, Materialen en Motoren afdeeling' een 'Algemeene afdeeling' ingesteld, al snel hernoemd als 'Vliegtuigen afdeeling'. Deze afdeling bestudeert de algemene kennis der luchtvaarttechniek, met name van het vliegtuig als geheel en stelt deze kennis ter beschikking aan anderen. Tevens wordt het onderzoek door middel van vliegproeven ter hand genomen. |
De 'Vliegtuigen afdeeling', tot aan WO-II zwaar belast met routinematige keurings- en controlewerkzaamheden, legt zich na WO-II meer toe op het wetenschappelijk onderzoek en de ondersteuning ten behoeve van: Om haar taken te kunnen vervullen, verwerft de 'Vliegtuigen afdeeling' in de loop der jaren de navolgende hulpmiddelen: |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 20 - Vliegproeven - voor 1945
Op verzoek van Prof. Van Royen worden de eerste gedachten voor een 'Vliegafdeeling' als onderdeel van een Instituut voor de Luchtvaart al in 1917 op papier gezet door de toen 26-jarige student Albert von Baumhauer (foto): |
|
Dr. Wolff: 'De moeilykheid [van vliegproeven] is echter dat het veel moeilyker - en in dit geval zeker gevaarlyker - is om proeven in de lucht te nemen dan proeven in het laboratorium. Men moet de beschikking hebben over mensen die perfect kunnen vliegen en daarby wetenschappelyk begrip hebben over de verschynselen, die zich bij het vliegen voordoen'. De RSL beschikte dan ook vanaf het begin over vliegers, die tevens een opleiding als ingenieur aan de Technische Hogeschool in Delft hadden genoten. De eerste vlieger is Ir. J.C.G. Grasé. Hij krijgt zijn vliegopleiding bij de militaire 'Luchtvaart Afdeeling' (LVA) in Soesterberg. In 1923 vertrekt hij naar Fokker en wordt opgevolgd door Ir. H.J. van der Maas, die eveneens bij de LVA wordt opgeleid. |
|
In de eerste jaren van de luchtvaart wordt de luchtwaardigheid kwalitatief beoordeeld door een waarnemer (meestal de ingenieur-vlieger) met de nodige aanleg en ervaring. Deze onderkent welke eigenschappen al dan niet verbetering behoeven. Daarna kan een theoretisch onderzoek van de desbetreffende eigenschap plaats vinden gevolgd door deelonderzoeken (windtunnels, sterkte- en materialenlab). Uiteindelijk vindt een toetsing plaats van theoretisch en deelonderzoek door middel van het ware-grootte onderzoek door vliegproeven. |
|
De vliegers van de RSL (later het NLL) voeren tot aan WO-II vooral veel vliegproeven uit ten behoeve van de 'Luchtvaart Afdeeling' (LVA) en de Marine, beide van het Departement van Oorlog, het 'Bureau Luchtvaart' van het Departement van Waterstaat, de KLM en de Nederlandse vliegtuigfabrikanten. Als het civiele vliegtuigen betreft gaat het vooral om vliegprestaties en vliegeigenschappen, die benodigd zijn om het Bewijs van Luchtwaardigheid te krijgen van het 'Bureau Luchtvaart'. Veel tijd wordt besteed aan het kalibreren van instrumenten en de juiste plaatsbepaling van sensoren op het vliegtuig, zoals pitotbuizen. In 1924 wordt door de RSL een reglement opgesteld voor de afnameproeven van vliegtuigen. |
|
Op 3 september 1938 vestigt H. Leegstra, testvlieger bij Fokker, een hoogterecord met een Fokker D-XXI. Hij bereikte een hoogte van 11.354 m. Op verzoek van een door de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) aangewezen sportcommissie zijn de hoogtemetingen m.b.v. een 'automatische waarnemer' door het NLL verricht om het bewijs te leveren van deze prestatie. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 21 - Vliegproeven - na 1945
Gedurende WO-II valt er om begrijpelijke redenen geen vliegtuig meer te beproeven. Wel bestaat nu de gelegenheid om de theoretische kennis op een hoger peil te brengen. Na WO-II krijgen de vliegproeven een meer kwantitatief karakter, gedurende de oorlog mogelijk gemaakt door de snelle ontwikkeling van de vliegtuig-, meet- en analysetechnieken. Het NLL wordt door het herrijzende Fokker, de KLM, de Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine betrokken bij de definitie en uitvoering van vliegproeven en brengt hiermee continuïteit op dit vakgebied. Deze vliegproeven worden vaak voorbereid met behulp van de laboratoriumvliegtuigen, later aangevuld met de (onderzoeks-)vluchtsimulatoren. Zij spelen dan ook een fundamentele rol in de ontwikkeling van dit vakgebied. |
Een bijzondere vliegproef, inleiding tot hechte samenwerking tussen NLL en de Koninklijke Luchtmacht, is de meting van een snelheidsrecord met een Gloster Meteor, gevlogen door Majoor Flinterman in 1949. NLL ingenieurs verhuizen daarvoor met de nodige meetapparatuur naar Ameland (het 'circus Flinterman') waar een recordsnelheid van 953 km/uur wordt gemeten. |
|
Abnormale vliegtoestanden, zoals de tolvlucht ('vrille'), worden onderzocht voor les- en jachtvliegtuigen, o.a. voor de Fokker S.11 en S.14. Vluchtresultaten worden vergeleken met windtunnelmetingen. Zo worden de gedragingen en mogelijke herstelacties in kaart gebracht. Maar ook de resultaten van windtunnelmetingen worden door zo’n vergelijking (o.a. van de Fokker F28) getoetst en verbeterd. |
|
Voorbeelden van vliegproeven, die volledig door het NLL/NLR worden uitgevoerd, zijn: |
|
Ook worden vliegproeven uitgevoerd voor de Koninklijke Luchtmacht (Klu) en de Koninklijke Marine (KM), die echter zelf verantwoordelijk zijn voor het juiste gebruik van de resultaten: |
|
Bij de vliegproeven met vrijwel alle Fokkervliegtuigen definieert Fokker de vliegproeven, voert ze uit en bewerkt de meetresultaten tot certificatiegegevens. Het NLL/NLR ontwikkelt, bouwt en bedient (het grootste deel van) de meet- en registratieapparatuur en levert de gevalideerde meetresultaten aan Fokker. Ook worden nieuwe meetmethoden voor vliegproeven door het NLL/NLR ontwikkeld en voorgesteld aan Fokker. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 22 - Vliegproefinstrumentatie 1
Om eigenschappen van vliegtuigen, helikopters en hun systemen te kunnen bepalen, moeten veel grootheden worden gemeten, vaak met speciaal ontwikkelde en geïnstalleerde instrumenten. De standaard instrumenten van het vliegtuig zelf, zeker in het verleden, zijn hiervoor meestal niet voldoende nauwkeurig of meten niet de vereiste grootheden. |
|
Zeker bij de vroegere instrumenten kan de aanwijzingsfout meerdere procenten van de gemeten waarde bedragen en bovendien wijzigen gedurende de levensloop. Deze aanwijzingsfout wordt daarom voor elk individueel instrument regelmatig bepaald d.m.v. ijking tegen een nauwkeurige meetstandaard. De geregistreerde aanwijzing kan dan later gecorrigeerd worden. Deze correcties worden tot ca. 1965 aangebracht door een hele zaal met 'reken-dames'. Daarna nemen de computers deze taak over. De meetstandaards zelf zijn weliswaar zeer nauwkeurig maar niet geschikt om mee te vliegen. Voor het meten van drukken beschikt het NLR lange tijd zelfs over de hoogste standaard in Nederland! |
|
De 'Afdeeling Vliegtuigen' ontwikkelt aanvankelijk deels haar eigen meet-instrumenten. In latere jaren worden meer instrumenten gekocht en richt de kennis en inspanning zich meer op de inpassing van de instrumenten in een meetsysteem. De instrumenten in de vitrine laten de ontwikkeling in de tijd zien van het meten van vlieghoogte, vliegsnelheid, stijgsnelheid en drukken. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 23 - Vliegproefinstrumentatie 2
De instrumenten in de vitrine van dit paneel, laten de ontwikkeling in de tijd zien van het meten van de vliegtuigstand, standen en verplaatsingen van roeren en van andere vliegtuigdelen, temperaturen (bijvoorbeeld buitenlucht, motoren, cabine) en van versnellingen. |
|
De gemeten grootheden moeten als functie van de tijd worden vastgelegd. Aanvankelijk noteert een waarnemer de gegevens tijdens de vlucht. Ook worden zelfregistrerende instrumenten ontwikkeld die bijvoorbeeld meetgegevens op een ronddraaiende trommel krassen. Al vóór WO-II worden groepen aanwijzers tijdens de vlucht gefotografeerd en in het laboratorium afgelezen (de 'automatische waarnemer', foto). Als elektrische apparatuur beschikbaar komt worden meetgegevens m.b.v. spiegeloptieken op lichtgevoelig papier vastgelegd. Nog later doen elektronica (in het vliegtuig avionica genoemd) en computers hun intrede en worden meetgegevens gedigitaliseerd en op magneetband vastgelegd. |
|
Het NLR ontwikkelt omvangrijke meetsystemen voor de beproeving en certificatie van Fokker vliegtuigen, zoals een automatische waarnemer voor F27 en F28, een digitale recorder DR28 voor F28, en voor Fokker 50 en Fokker 100 een compleet Meet-, Registratie- en Verwerkingssysteem (MRVS, foto). Voor proeven met militaire vliegtuigen en helikopters worden meetsystemen ontwikkeld die bijvoorbeeld op de plaats van het (verwijderde) boordkanon of in de munitietrommel kunnen worden ingebouwd. Deze deels eigen ontwikkelingen stimuleren sterk de kennisopbouw van 'vliegtuig elektronica', avionica genoemd. Deze kennis wordt vervolgens aangewend bij de ontwikkeling van vliegtuigen en hun systemen. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 24 - Vliegproefmeetmethoden
Bij metingen in de vlucht worden de grootheden, die de stabiliteits- en besturingseigenschappen of prestaties beschrijven, vrijwel altijd indirect gemeten. De ontwikkeling van meetmethoden en herleidingsmethoden is dan ook een wezenlijke factor om verantwoorde resultaten te verkrijgen uit vliegproeven. |
|
De statische stabiliteit van het vliegtuig bepaalt of het na een verstoring uit de evenwichtsstand weer in zijn oorspronkelijke stand terugkeert zonder ingrijpen van de vlieger. De RSL levert een fundamentele bijdrage door de methode te ontwikkelen om d.m.v. het bepalen van stuurstanden en –krachten de statische stabiliteit kwantitatief te meten. |
|
Meting van vliegeigenschappen in niet-stationaire vlucht is in de jaren zeventig van de vorige eeuw mogelijk geworden door nieuwe wiskundige technieken (regressie analyse, Kalman filtering), gepaard met krachtige computers en zeer nauwkeurige instrumenten. Een grote reductie van meettijd t.o.v. klassieke meetmethoden wordt zo bereikt alsmede een uitbreiding van het aantal meetbare kenmerkende grootheden. |
|
Het maximumgewicht waarmee een vliegtuig van een startbaan met gegeven lengte mag vertrekken wordt bepaald door een groot aantal factoren (motorvermogen, temperatuur, stand van de vleugelkleppen, wind, conditie van de startbaan etc.). T.b.v. de vliegtuigcertificatie moeten de start- en landingsprestaties onder een groot aantal verschillende condities worden bepaald. Naast vliegtuigbaan en -stand, rotaties, versnellingen, remvermogen en snelheden moeten nog vele andere parameters van het vliegtuig en zijn motoren worden vastgelegd. Voor registratie van de zes eerstgenoemde grootheden zijn eerst fotografische meetmethoden ontwikkeld, die successievelijk vervangen zijn door methoden gebaseerd op satellietnavigatie en versnellingsmetingen. Daarmee is het tijdrovende uitlezen van foto’s overbodig geworden. |
|
Het afwerpen van lasten, die onder militaire jachtvliegtuigen hangen (wapens, brandstoftanks) kan gevaar opleveren voor het vliegtuig. Met een computersimulatie kan worden voorspeld bij welke snelheid en condities dit afwerpen nog veilig kan gebeuren. Dit wordt dan in de vlucht gemeten en de resultaten worden gebruikt om de simulatie te verbeteren. Het uiteindelijke doel is het vaststellen van veilige afwerplimieten. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 25 - Vliegtuigontwikkeling
In de jaren tot aan WO-II besteedt de 'Afdeeling Vliegtuigen' het overgrote deel van haar tijd en rapporten (meer dan 90% van de ruim 1200 rapporten) aan beproevingen van vliegtuigen en systemen, zoals aangegeven op de voorgaande panelen. Het fundamentele onderzoek, dat wordt verricht en de bijdragen, die worden geleverd aan de vliegtuigontwikkeling betreffen de navolgende gebieden: |
Met de komst van de Douglas DC-2 voor de KLM in 1934 is het de eerste keer, dat de luchtwaardigheid moet worden beoordeeld van een in het buitenland ontworpen, geheel metalen vliegtuig. Er wordt onder meer een voorstel door de RSL gedaan voor verbetering van de stabiliteits- en besturingseigenschappen van dit toestel, vooral na het verongelukken van de 'Uiver', eind 1934. |
Avionica of luchtvaartelektronica is de discipline, die zich bezighoudt met de elektronische systemen aan boord van civiele en militaire vliegtuigen en de bouw hiervan. De functies zijn o.m. communicatie (in- en extern), navigatie (o.a. Global Positioning System (GPS), Terrain Referenced Navigation (TRN), Inertial Navigation system (INS) en Multi-Distance Measuring Equipment (Multi-DME)), besturing en geleiding, vliegerpresentatie (Electronic Flight Instrument System (EFIS)), automatisering, beveiliging, waarneming (met o.a. radar-, infrarood- en elektro-optische sensoren). Het zijn, naast de functionele eisen, de strenge veiligheidseisen en de veeleisende vliegtuigomgeving, die dit vakgebied zo bijzonder maken. Het belang hiervan wordt in Nederland onderkend en in 1979 start er aan de Afdeling Elektrotechniek van de TU-Delft, in nauwe samenwerking met de Afdeling Lucht- en Ruimtevaarttechniek, een afstudeerrichting Avionica. Prof. Ir. T. van Oosterom van het NLR (foto) is de grote promotor van dit initiatief. |
Na WO-II zet de Afdeling Vliegtuigen de bijdrage aan de vliegtuigontwikkeling voort, vaak samen met de Afdeling Elektronica waarmee nauwe banden zijn ontstaan door de gezamenlijke ontwikkeling van meetsystemen. Het betreft o.m.: |
Ontwikkeling van de elektronische vliegtuig-instrumenten (Primary Flight Display en Navigation Display, boven elkaar in het midden) en het Flight Mode Panel (rechtsboven, maar wel onder het Glare Shield) voor de Fokker 100 in de NLR vluchtnabootser. Rechtsonder een videocamera voor registratie. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 25a - Ongevallenonderzoek
Tijdens een vliegdemonstratie op 12 augustus 1928 te Heerlerheide, verongelukt een Dietrich DP IIa vliegtuig (registratiekenmerk: D-572) met vlieger Philip Gesper (jachtpiloot in WW-I). Kort na de start treedt motorstoring op en vliegt de Dietrich het publiek in waarbij vijf dodelijke slachtoffers vallen. De RSL heeft het onderzoek naar het ongeval uitgevoerd. |
Ongevallen met civiele vliegtuigen: |
Voorbeeld 1 |
Voorbeeld 2 |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 26 - Luchtverkeersleiding en luchthavens
Vóór de tweede Wereldoorlog navigeert de vlieger voornamelijk op zicht naar buiten en door middel van lichtbakens en radiopeilingen. Pas daarna, als een snelle toename van het luchtverkeer optreedt, wordt luchtverkeersleiding ingesteld en worden radiobakens ontwikkeld en geplaatst. Geluidshinder en optimaal gebruik van luchthavens worden issues. |
De verkeerstoren van Schiphol voor de Tweede Wereldoorlog. Het sein staat op K, ten teken dat een KLM vliegtuig naar zijn vertrekpunt mag rollen. Daar aangekomen ontvangt het een tweede signaal, een zeer smalle lichtbundel als toestemming om op te stijgen. Het radiotoestel in de kajuit wordt door een afzonderlijke telegrafist bediend. Rechts de koker van waaruit de antenne wordt uitgelaten. |
|
NLR simulatoren en vliegtuigen zijn betrokken geweest bij de beproeving van totaal verschillende concepten. |
|
Het NLR ontwikkelt vanaf 1970 een wiskundig model, waarmee op basis van met een radar gemeten en geregistreerde vliegbanen en de per vliegtuigtype bekende geluidskarakteristieken, de geluidsbelasting rond luchthavens op jaarbasis wordt berekend. In de publieke en politieke discussie rond de uitbreiding van Schiphol spelen dit model en de aldus berekende geluidscontouren een belangrijke rol. |
|
Geluidshindercontouren voor luchthaven Schiphol. |
Met het ongeval van de El Al Boeing 747 in de Bijlmermeer (1992) als katalysator, is de ook in de Milieu Effect Rapportage vereiste risico-analyse rond luchthavens noodzakelijk geworden. In samenspraak met Nederlandse deskundigen op velerlei terrein is een in de wereld uniek model ontwikkeld om het risico te bepalen dat omwonenden van luchthavens lopen om door een neerstortend vliegtuig te worden getroffen. |
Bij de start en landing kan een vliegtuig verongelukken door de wervels achter een vliegtuig dat te dicht voor hem vliegt. Baanbrekend onderzoek naar de positie en sterkte van deze wervels met behulp van een serie windmolentjes wordt door het NLR reeds in de jaren 70 verricht, toen helaas nog zonder bruikbaar resultaat. Recent grootschalig internationaal vervolgonderzoek met moderne middelen levert echter wel bruikbare resultaten. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 27 - Ondersteuning van militaire vliegoperaties
Tactisch Handboek voor de vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht. |
|
Missieondersteuningssyteem MSS/CAMPAL (Mission Support System/Computer Aided Mission Preparation at Airbase Level). |
|
Beproeving van infrarood flares. |
|
Video-based Live Aircraft Stinger Trainer (VLAST) trainingshulpmiddel. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 28 - Helikopterontwikkeling
De RSL is vanaf 1925 betrokken bij de bouw en beproeving van de 'Von Baumhauer' helikopter t.b.v. een door het Britse ministerie van luchtvaart uitgeschreven prijsvraag voor een helikopter. Von Baumhauer past hierbij cyclische bladbesturing toe en een staartrotor. In 1930 is tijdens een proefvlucht een vitaal onderdeel gebroken en is het project gestopt. |
|
In 1947 wordt opgericht de 'Stichting voor Hefschroefvliegtuigen'. Deze heeft als opdracht het uitvoeren van onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van helikopters in Nederland. Een Sikorsky S-51 wordt hiervoor aangeschaft. Het NLL definieert het vliegproevenprogramma en doet de vluchtregistratie veelal m.b.v. foto’s van de instrumenten. |
|
In 1952 wordt opgericht de 'Stichting voor de Ontwikkeling en Bouw van een Experimentele Helicopter' (SOBEH). Deze helikopter kreeg later de naam Kolibrie. Het NLL doet ontwikkelingswerk onder andere aan de motoren (ram-jets). Hiervoor wordt een rotorteststand gebruikt in Amsterdam en later in de Noordoostpolder. Het NLL ontwerpt de vliegproefapparatuur. |
|
Sinds 1985 is het NLR betrokken bij het militaire, multinationale helikopterproject NH90. Het NLR voert veel windtunnelmetingen uit en ondersteunt de Nederlandse industrie bij de ontwikkeling van o.a. het landingsgestel, het staartachterstuk en de elektronische uitrusting. Vanaf 1987 levert het NLR expertise aan het projectbureau NH90 bij de Koninklijke Marine. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 29 - Helikoptergebruik
Sinds 1968 is het NLR betrokken bij de kwalificatie van alle helikopter-schipcombinaties van de Koninklijke Marine. Kwalificatieprogramma’s worden ook uitgevoerd voor buitenlandse opdrachtgevers. Het doel is om de limieten vast te stellen voor het veilig vanaf schepen kunnen opereren, bij dag en nacht, bij verschillende windcondities en golfhoogten. De kwalificatie kent vier afzonderlijke stappen van windtunnelmetingen aan een scheepsmodel tot en met helikopter-schipbeproevingen op zee. Op de fotocollage de vier stappen in het helikopter-schip kwalificatieproces met een voorbeeld van een SHOL (Ship Helicopter Operational Limitation) diagram. |
|
De Koninklijke Luchtmacht beschikt sinds 1995 over Chinook transporthelikopters. Zeven van deze toestellen zijn eerder door Canada gebruikt en daarna geheel gemoderniseerd. Onder andere worden ze voorzien van een 'glazen cockpit'. Specialisten van het NLR zijn op verzoek van de Koninklijke Luchtmacht op de fabriek van Boeing betrokken bij de certificatie van deze nieuwe cockpit. |
|
De met beeldschermen uitgeruste cockpit van de CH-47D Chinook. |
|
Door NLR ontwikkeld vliegproefinstrumentatiepakket, specifiek voor de Kolibrie (1955). |
|
Het gebruik van Night Vision Goggles t.b.v. nachtvliegbeproevingen met de Alouette III (1976). |
|
Het European Rotorcraft Forum (ERF) is opgericht in 1975 door Engeland, Frankrijk (West-)Duitsland, Italië en Nederland. Het betreft een jaarlijks congres, dat bij toerbeurt in de deelnemende landen wordt gehouden, later ook in Rusland. Het doel is het uitwisselen van kennis en ervaring op het terrein van onderzoek, ontwerp, ontwikkeling, productie, testen en het gebruik van helikopters. In 1979 is het ERF voor het eerst in Nederland gehouden, daarna nog vijf keer. Het NLR is hoofdsponsor. Foto: deelnemers aan het 5e ERF bezoeken de Duits Nederlandse Windtunnel in de Noordoostpolder (1979). |
|
Het helikopter- demonstratieteam de 'Grasshoppers' van de Koninklijke Luchtmacht bij het bezoek aan de DNW (1979). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 30 - Laboratoriumvliegtuigen...
Vanaf de start van het laboratorium wordt het belang onderkend van een laboratoriumvliegtuig. Het uitvoeren van vliegproeven met een speciaal voor dit doel uitgerust vliegtuig verschaft het laboratorium essentiële gegevens, die veelal niet op andere wijze te verkrijgen zijn. Het beginnende laboratorium verkrijgt hierdoor veel toegevoegde waarde ten opzichte van een louter theoretisch onderzoeksbureau. Ook voor het huidige NLR is dit inzicht nog onverminderd van belang. |
Fokker F.II met registratiekenmerk PH-RSL (1920-1936). |
|
Fokker F.VIIa met registratiekenmerk PH-NLL (1936-1940). Opmerking: tot juli 1937 werd registratiekenmerk PH-RSL gebruikt! |
|
Göppingen Gö 4 met registratiekenmerk PH-111 (1944-1952). |
|
Siebel Si.204D-1 met registratiekenmerk PH-NLL (1947-1964). |
|
Fokker S.14.1 Machtrainer met registratiekenmerk PH-XIV (1961-1966). |
|
Beech 65-80 Queen Air met registratiekenmerk PH-NLR (1963-1994). |
|
Hawker Hunter T.7 met registratiekenmerk PH-NLH (1966-1980). |
|
Fairchild-Swearingen SA226-TC Metro II met registratiekenmerk PH-NLZ (1979-2015). |
|
Cessna 550 Citation II met registratiekenmerk PH-LAB (1993-heden). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 31 - ...en onderzoeksgebieden
Calibratie van het pitot-statisch systeem van een Douglas DC-8-55 van de KLM door vergelijking met de Hawker Hunter van het NLR. De metingen werden in opdracht van de KLM uitgevoerd om het brandstofverbruik van de DC-8-55 vliegtuigen te onderzoeken. |
|
Citation rijdt met hoge snelheid door een waterbak voor meting van de weerstand van het opspattend water tijdens de start. |
|
Inspectie van een ILS (Instrument Landing System) grondinstallatie door de Fairchild-Swearingen Metro II. |
|
NLR’s Queen Air met de door TUD/NLR ontwikkelde DUTSCAT scatterometer boven Bretagne. |
|
Vliegproefinstrumentatie aan boord van de Queen Air. |
|
Neusstaak aan de Queen Air voor sliphoek- en invalshoekmeting. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 32 - Vluchtsimulatoren
Vluchtnabootsers worden aanvankelijk gebruikt voor training van vliegers op specifieke civiele en militaire vliegtuigtypen. De komst van computers heeft de ontwikkeling van vluchtsimulatoren bevorderd. |
GEBOUWEN - Westvleugel, kelder |
|
GEBOUWEN - VN-Gebouw |
|
GEBOUWEN - Uitbreiding VN-Gebouw |
1956-1972: In deze experimentele fase worden bij het NLR statische (niet-bewegende) vluchtsimulatoren gebruikt met zeer beperkte zichtmogelijkheden. Het betreft de NLR-VERA, de NLR-VERA+ en de C-11 VTOL. Analoge computers verzorgen de berekeningen. Het onderzoek daarmee is beperkt van aard en grotendeels bedoeld om kennis op te doen over simulatietechnieken en vliegeigenschappen van enkele VTOL- en STOL-vliegtuigen (STOL = Short Take-Off and Landing). Rond 1970 wordt de computer van de C-11 VTOL geprogrammeerd met een model van de Hawker-Siddeley P.1127 Kestrel (wat later de Harrier wordt). In 1972, als Fokker bezig is met een STOL transportvliegtuig met vier motoren (Project 301), biedt het NLR haar simulator aan voor dit onderzoek. |
COMPUTER - VERA (ANALOOG) |
|
SIMULATOR - NLR-VERA+ |
|
COMPUTER - EAI-680 (ANALOOG) |
|
SIMULATOR - C-11 VTOL (VTOL = Vertical Take-Off and Landing) |
|
Cockpit voor C-11 VTOL (C-11 VTOL SIMULATOR) |
|
Cockpit voor C-11 VTOL (C-11 VTOL SIMULATOR) |
1972-1980: Een vluchtnabootser voor één vlieger voorzien van een hydraulisch bewegend platform met vier graden van vrijheid wordt gebouwd (VMBS = Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut) en later voorzien van een zichtsysteem. Dit maakt gebruik van een landschapsmodel op een schaal van 1:2000, dat wordt 'bekeken' door een tv-camera welke naar gelang de positie van het vliegtuig over deze maquette wordt bewogen. Het camerabeeld wordt weergegeven op een monitor, die via een collimator (spiegelsysteem voor het verkrijgen van een evenwijdige lichtbundel) zichtbaar is voor de vlieger. In deze periode kunnen door toepassing van digitale computers de gebruiksmogelijkheden van deze vluchtnabootser sterk worden verbeterd. Verschillende onderzoeksprojecten voor NIVR en RLD vinden met deze simulator plaats (met betrekking tot vliegeigenschappen en vliegprocedures). |
SIMULATOR - Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut (VMBS) |
|
Computer voor VMBS - DEC PDP 11/45 (DIGITAAL) |
|
Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut (VMBS), die in 1984 is hernoemd naar Research Flight Simulator (RFS) |
|
Maquette voor Zichtsysteem t.b.v. VMBS, later RFS. |
|
Eénpersoonsstuurhut op VMBS aangepast voor het MLS (Microwave Landing System) project |
|
SIMULATOR - F-16 MOCK-UP |
1980-1996: Grote verbeteringen vinden plaats door gebruik van een tweezits cockpit (2P (= Tweepersoonsstuurhut), later TAC (= Transport Aircraft Cockpit)) en krachtiger computers. Het onderzoek is o.a. gericht op het testen van beeldbuizen, die de plaats innemen van conventionele vlieginstrumenten. Beide cockpits (1P en 2P) kunnen om en om worden geïnstalleerd. De vluchtnabootser en NARSIM (zie hieronder) worden elektronisch gekoppeld (1991). Ook een koppeling met de Amerikaanse FAA komt tot stand (1993). |
SIMULATOR - Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut (VMBS), in 1984 hernoemd naar Research Flight Simulator (RFS) |
|
Computer voor VMBS, later RFS - PE (Multiprocessor) System |
|
Cockpit voor VMBS, later RFS - project Moderne Besturingssystemen (MBS) |
|
Cockpit voor VMBS, later RFS - project Microwave Landing System (MLS) |
|
Cockpit voor VMBS, later RFS - volledig 'glazen cockpit' (fully Glass Cockpit) |
|
SIMULATOR - Nationale Simulatie Faciliteit (NSF), in 2002 hernoemd naar GFORCE |
|
SIMULATOR - Nationale Simulatie Faciliteit (NSF), in 2002 hernoemd naar GFORCE |
|
Cockpit voor NSF, later GFORCE - F-16 MLU |
|
Cockpit voor NSF, later GFORCE - F-16 MLU |
|
SIMULATOR - APERO |
1996-heden: De RFS (eerder VMBS genoemd) wordt vervangen door GRACE en krijgt een zes-graden-van-vrijheid-bewegingsmechanisme met elektromotoren, een nieuwe, modulaire cockpit en een uitzichtnabootsingssysteem met aanvankelijk een vier-kanaals WAC-Display Systeem (elke vlieger twee monitoren) en later een halfrond scherm met drie projectoren. |
Computers - PC-HOST |
|
SIMULATOR - CASPER |
|
SIMULATOR - HPS |
|
SIMULATOR - GRACE |
|
GRACE Cockpit |
|
SIMULATOR - GRACE |
|
SIMULATOR - F4S |
|
SIMULATOR - HPS-NG |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 32 - Air Traffic Control (ATC) simulatoren
~1984: het NLR heeft een kleine groep medewerkers, die onderzoek doet naar luchtverkeersleidingstechnieken. Het onderzoek bestaat vooral uit advies- en ondersteuningswerk voor de RLD. Op gebied van ATC-systemen wordt er al enig onderzoek gedaan naar HMI en conflict-detectie algoritmes. |
1987: Eerste grafische scherm voor ontwikkeling Plan View Display (PVD). |
|
1988: ATC rasterscan display van Sony in houten console (2048x2048 pixels). |
|
1991: er komt een koppeling met NLR’s RFS. Ook kan worden gekoppeld met de vliegtuigen van het NLR. |
|
1991-1993: de eerste gelegenheid voor een volledig simulatie-experiment: SWIFT. Dit is een 'Framework project' van de EU, dat wordt geleid door Thomson. Doel van het onderzoek is om geavanceerde ‘monitoring’ en controlemiddelen voor de verkeersleider te beproeven. |
|
1993-1998: een belangrijk internationaal project geleid door EUROCONTROL: PHARE. Deze afbeelding laat iets zien van het gemoderniseerde concept voor luchtverkeersleiding op basis van 4D-planning. De HMI is geheel vernieuwd en een belangrijk element is nu het tonen van ‘trajectories’ van vluchten inclusief de status van segmenten hiervan. |
|
1997: een modernisering. Er komt een professioneler en meer realistisch werkstation. Het console is nu van staal. |
|
2003: |
|
2005: Gate-to-Gate – een project (ook EU) waarin in samenwerking met LFV, het ontwerp van een planningshulpmiddel van vertrekkende vliegtuigen (DMAN) wordt gevalideerd. |
|
2005: De eerste versie van de Torensimulator, toen TRS genoemd, wordt nog onafhankelijk van NARSIM opgezet. Deze krijgt slechts een 135º zichtsysteem (Siemens) en wordt neergezet op Schiphol. De definitieve installatie vindt plaats op zijn huidige locatie in Amsterdam. |
|
2011: De vierde winteroefening wordt gehouden (‘winter’). De NARSIM-configuratie omvat: |
|
2011: NARSIM Radar. |
|
2011: 180º ‘mini-toren’ (circa 3 werkplekken). |
|
2011: 360º toren (NARSIM Toren, circa 5 of 6 werkplekken). |
|
10 oktober 2013: Het nieuwe zichtsysteem van NARSIM Toren wordt in gebruik genomen. Met dit zichtsysteem, waar 17 WUXGA projectoren deel van uitmaken, krijgt de verkeersleider een nog realistischer buitenbeeld te zien. Ten opzichte van het oude zichtsysteem is de resolutie verviervoudigd waardoor kleine vliegtuigen, ‘stop bars’ en lichtgeleiding veel beter te zien zijn. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Index panelen (Constructies en materialen)
P33 | - | Sterkte en stijfheid vliegtuigconstructies | P39 | - | Schade- en ongevallenonderzoek |
P34 | - | Overzicht van vermoeiingsonderzoek | P40 | - | Composietmaterialen en -constructies |
P35 | - | Vermoeiingsproeven | P41 | - | Composiettechnologie |
P36 | - | Overzicht load monitoring apparatuur | P42 | - | Ontwikkeling van vliegtuigmaterialen |
P37 | - | Beproeving proefstukken en constructieve details | P43 | - | Onderzoek van motormaterialen |
P38 | - | Levensduurbewaking |
Paneel 33 - Sterkte en stijfheid van vliegtuigconstructies
De Sterkte Afdeling bestaat al direct vanaf de oprichting van de RSL. Deze voert voornamelijk controles uit op de sterkte en de stijfheid van de vliegtuigconstructie, controleert de sterkte berekeningen en voert statische belastingsproeven uit. |
|
In het kader van certificatie worden proeven op constructiedelen op ware grootte uitgevoerd. |
|
Statische sterkteproef m.b.v. zandzakken op vleugel van Fokker F.III. |
|
De veelal dunwandige en hoogbelaste vliegtuigconstructies hebben de neiging onder druk- of schuifbelasting uit te knikken. |
|
Afschuifproef op romppaneel. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 34 - Overzicht van vermoeiingsonderzoek
Historische achtergrond (~1954): vermoeiingsbreuk in romp van een De Havilland DH.106 Comet 1. |
|
Breukvlakonderzoek |
|
Meting van operationele belastingen |
|
Vliegtuigontwikkeling |
|
Levensduurbewaking |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 35 - Vermoeiingsproeven
Vermoeiingsproeven op onderhuid van vleugel Fokker F27. |
|
Vermoeiingsproeven op Fokker F28 vleugel. |
|
Vermoeiingsproef op een romppaneel van GLARE (GLAss REinforced Aluminum). |
|
Vermoeiingsproeven op de staart van de Fokker 100. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 36 - Overzicht load monitoring apparatuur
Registratie en analyse van de belasting op vliegtuigonderdelen tijdens een operationele vlucht leveren gegevens voor het onderzoek naar de vermoeidheid van metalen en structuren. Hierbij worden proefstukken en constructieve details onderworpen aan belastingen zoals die in de praktijk voorkomen. De NLR activiteiten op dit gebied begonnen in de jaren 1930 tijdens de pioniersvluchten van de DC-2 en DC-3 van de KLM naar Batavia (Jakarta). Belastingsmetingen tijdens de vlucht worden door het NLR uitgevoerd ten behoeve van: |
Op het tekstbord in vitrine staat: Belastingen op vliegtuigonderdelen of proefstukken worden gemeten en geregistreerd met de Mechanical Strain Recorder (MSR). De cassettes van de MSR worden uitgelezen, waarna de gemeten signalen worden geanalyseerd. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 37 - Beproeving van proefstukken en constructieve details
Vanaf het begin van de oprichting van de RSL in 1919 werden veel proeven uitgevoerd om de weerstand tegen vermoeiing door draaibuiging als gevolg van trillingen te bepalen. Het afgebeelde vermoeiingsbankje uit de RSL-tijd was te zien op de tweede verdieping. |
|
De Amsler vibrafoor werkt volgens het resonantie-principe en maakt hoge beproevingsfrequenties mogelijk. De machine is daarom zeer geschikt om in korte tijd een groot aantal basis-vermoeiingsgegevens te verwerven. |
|
De programmeerbaarheid van de belastingsvolgorde was bij de eerste vermoeiingsmachines beperkt. Maar met de Horizontale Schenckbank konden zogenaamde programmaproeven worden uitgevoerd, waarbij 'blokken' lastwissels met verschillende amplitude werden aangebracht. Daarnaast was het mogelijk 'handmatig' enkelvoudige belastingen aan te brengen, voor onderzoek bijvoorbeeld van bijzondere belastingen, zoals tijdens de landing en het taxiën. |
|
Met de introductie van servo-gestuurde ventielen kon elke willekeurige belastingsvolgorde in een proef worden aangebracht. Hierdoor werd het mogelijk om in de vlucht gemeten belastingshistories in de proef aan te brengen. De foto toont een MTS servo-gestuurde bank waarin een proefstuk aan zo'n gemeten belastingsgeschiedenis wordt onderworpen. |
|
De toenemende aandacht voor 'schade tolerantie' leidde tot een groeiende belangstelling voor scheurgroei als gevolg van de belasting van dragende delen van het vliegtuig. Luchtwaardigheidsautoriteiten eisen het bewijs dat een vliegtuigconstructie voldoende robuust - schade tolerant - is om de ontwikkeling van een scheur tot aan de volgende inspectiebeurt te overleven. Het bewijs wordt gewoonlijk geleverd door een combinatie van de resultaten van berekeningen en experimenten. |
|
Om de scheurstoppende werking van verstijvers te bepalen en/of te verifiëren werden proeven gedaan op simpele verstijfde panelen met een centrale scheur. |
|
Het NLR gebruikt een testframe voor onderzoek onder meer-assige belasting. Zulke belastingssituaties doen zich onder andere voor in romppanelen. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 38 - Levensduurbewaking
'Teardown'-inspectie van de F-16 (J-239) van de Koninklijke Luchtmacht (KLu). |
|
Voorbeeld van variaties in gebruik: |
|
Voorbeeld van variaties in gebruik: |
|
Voorbeeld van variaties in belastingservaring: |
|
Nog een voorbeeld van variaties in belastingservaring: rek/vleugeldoorbuiging van F-16 vluchten KLu. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 39 - Schade- en ongevallenonderzoek
Het fundamentele materiaal- en vermoeiingsonderzoek en het onderzoek van praktijkbreuken en ongevallen is steeds ondersteund met uitvoerig microscopisch onderzoek. Onder een microscoop is het uiterlijk van een breukvlak soms een aanwijzing voor de oorzaak van de breuk en zelfs soms van een ongeval. |
In 1918 wordt het Rumpler C.VIII lesvliegtuig door de Luchtvaartafdeeling (LVA) in gebruik genomen. In 1919 storten er twee brandend neer. Er volgt een vliegverbod. De RSL voert in opdracht van een commissie onderzoek uit naar de mogelijke oorzaak. De conclusie is dat de kwaliteit van de koperen benzineleiding te kort schoot en heeft geleid tot lekkages en brand. |
In 1974 breekt in de vlucht een rotorblad af van een Sikorsky S-61N helikopter, die verongelukt. Het NLR doet onderzoek naar de oorzaak. De rotorbladen van de S-61 zijn opgebouwd uit een holle aluminium ligger met een daaraan vastgelijmde achterrand van kunststof. Er bestaat een overdruk in de ligger, die alleen met stilstaande rotor kan worden gecontroleerd; drukverlies wijst op een scheur. |
Bij een periodieke bladinspectie was eerder geconstateerd, dat op één plaats de lijmbevestiging plaatselijk was losgelaten, maar binnen de fabriekstolerantie viel, zodat vooralsnog kon worden doorgevlogen. Er is ter plekke corrosie ontstaan en het begin van een scheur, die groeide tijdens het verdere gebruik en niet tijdig is ontdekt. De drukmeter van het betreffende blad wees voor de aanvang van de laatste vlucht nog normaal aan. Tijdens deze vlucht is een vermoeiingsbreuk ontstaan. Het NLR heeft acht verschillende onderzoekstechnieken ingezet om de oorzaak vast te stellen en daarna drie voorstellen gedaan voor verbetering. |
In 2001 stort een F-16 van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) na een motorstoring in zee. Het NLR doet (materiaal)-onderzoek naar de oorzaak met o.a. een elektronenmicroscoop. De conclusie is, dat als gevolg van trillingen een hoge druk olieleiding bij de motor is gescheurd; weggelekte olie is ontbrand en door de hoge temperatuur is een aandrijfas uitgebogen met als gevolg dat de motor is gestopt. De handboeken worden aangepast om de trillingen uit te sluiten. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 40 - Composietmaterialen en -constructies
Als uitgangsmateriaal bij de fabricage van composieten dienen vaak zogenaamde prepregs. Dit zijn dunne lagen materiaal bestaande uit bundels van vezels in één richting (weefsels), die zijn geëmpregneerd met hars. Prepregs worden gebruikt voor de vorming van gelaagde composietmaterialen (laminaten). Het opgebouwde product wordt vervolgens in een oven of autoclaaf uitgehard. |
|
Vleugelpaneel met verstijvers. |
|
Crash-bestendige rompconstructie. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 41 - Composiettechnologie
Het vervaardigen van composiet constructies vergt methoden en gereedschappen die vaak sterk afwijken van de tot dan toe gangbare. |
|
Het vervaardigen van composiet constructies vergt methoden en gereedschappen die vaak sterk afwijken van de tot dan toe gangbare. |
|
Het vervaardigen van composiet constructies vergt methoden en gereedschappen die vaak sterk afwijken van de tot dan toe gangbare. |
|
Toepassingen van composieten zijn niet alleen gericht op gewichtsreductie, maar ook op het verlagen van de kostprijs of een combinatie van beide. |
|
Toepassingen van composieten zijn niet alleen gericht op gewichtsreductie, maar ook op het verlagen van de kostprijs of een combinatie van beide. |
|
Toepassingen van composieten zijn niet alleen gericht op gewichtsreductie, maar ook op het verlagen van de kostprijs of een combinatie van beide. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 42 - Ontwikkeling van vliegtuigmaterialen
Het belang van de materialenafdeling van het NLL. |
|
Werkzaamheden van de Materialen Afdeeling. |
|
Vermoeiingsbank 'Alpha' van de RSL. |
Het NLR is sinds de jaren 1980 intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling en beproeving van GLARE (GLAss REinforced Aluminum). GLARE is een composietmateriaal met een betere weerstand tegen scheurgroei dan de tot dan toe gebruikte aluminiumlegeringen, maar met dezelfde goede eigenschappen zoals bewerkbaarheid en mogelijkheden tot reparatie. GLARE bestaat uit lagen aluminiumplaat, afgewisseld met een glasvezelversterkt materiaal met de eigenschap dat het gelijmd kan worden. GLARE is lichter dan een aluminiumlegering. GLARE dankt de goede weerstand tegen scheurgroei voornamelijk aan de aanwezigheid van de glasvezels, die ongevoelig zijn voor vermoeiing. GLARE wordt gebruikt in de romppanelen van de Airbus A380. In elk toestel is ongeveer 450 m2 verwerkt. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 43 - Onderzoek van motormaterialen
Het beproeven van vliegtuigmotoren is een belangrijke eis, die direct wordt gesteld aan de RSL. Er komt een aparte afdeling motoren en er wordt een motorproefdraaiplaats gebouwd. Hierbij gaat het vaak om het meten van het vermogen en het brandstofverbruik, soms van een hele serie motoren van hetzelfde type. Er wordt ook geëxperimenteerd met carburateurs en met verschillende soorten brandstofmengsels. |
|
In de jaren vijftig van de vorige eeuw worden de ramjetmotoren, bevestigd aan de bladuiteinden van de Nederlandse Kolibrie helikopter, bij het NLL getest. Een vaste testbank wordt gebruikt voor de ramjetontwikkeling. Er wordt in Amsterdam (zie foto) een speciale, draaiende testopstelling gebruikt om onder andere het brandstofsysteem te testen onder grote centrifugaalkrachten. Later wordt in verband met geluidsoverlast de rotorproefstand verplaatst naar de Noordoostpolder. |
|
De levensduur van gasturbinebladen kan sterk worden bekort door atmosferische omstandigheden, zoals zoute lucht. In 1975 wordt bij het NLR een 'Burner Rig' ontwikkeld en geïnstalleerd. Hiermee kunnen turbinebladen worden getest onder verschillende atmosferische condities. |
|
De levensduur van gasturbinebladen kan sterk worden bekort door atmosferische omstandigheden, zoals zoute lucht. Compressorbladen worden bij hoge temperatuur op vermoeiing getest in de 'Compressor Rig'. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Index panelen (Aerodynamica)
P44 | - | Windtunnels voor 1945 | P49 | - | Speurwerk en ontwikkeling (1) |
P45 | - | Windtunnels na 1945 | P50 | - | Speurwerk en ontwikkeling (2) |
P46 | - | Vliegtuigprojecten (1) | P51 | - | Rekenen en computers |
P47 | - | Vliegtuigprojecten (2) | P52 | - | Theoretische en numerieke aerodynamica |
P48 | - | Krachten- en drukkenmetingen | P53 | - | Numerieke aerodynamica en simulaties |
Paneel 44 - Windtunnels voor 1945
De 'Oude Zaagmolen' op de marinewerf in Amsterdam waarin de eerste RSL-tunnel naar ontwerp van Eiffel (1919-1940). De tunnel werd gebruikt tot de verhuizing naar de Sloterweg in 1940. |
|
Opeenvolgende modificaties van de Eiffel-tunnel om de stromingskwaliteit te verbeteren (1919-1921). |
|
Wijziging (1) van de inlaat van de Eiffel-tunnel om de stromingskwaliteit te verbeteren (~1920); links de ruimte waarbinnen zich de testsectie bevond. |
|
Wijziging (2) van de inlaat van de Eiffel-tunnel om de stromingskwaliteit te verbeteren (~1920); links de ruimte waarbinnen zich de testsectie bevond. |
|
Wijziging (3) van de inlaat van de Eiffel-tunnel om de stromingskwaliteit te verbeteren (~1920); links de ruimte waarbinnen zich de testsectie bevond. |
|
Bij de oprichting van het NLL in 1937 werd besloten tot de bouw van twee nieuwe tunnels op de nieuwe locatie aan de Sloterweg in Amsterdam. Een tunnel in Zürich van het 'Göttinger type' ontworpen door Prof. Ackeret stond hier model voor. Tunnel 2 (zie foto) was de modeltunnel van de twee nieuw te bouwen tunnels. Tunnel 2 is later gebruikt voor kalibraties. |
|
Bij de oprichting van het NLL in 1937 werd besloten tot de bouw van twee nieuwe tunnels op de nieuwe locatie aan de Sloterweg in Amsterdam. Beide nieuwe tunnels, tunnel 3, de 'grote LST' en tunnel 4, de 'kleine LST', kwamen in 1940 gereed. Op de foto tunnel 3 (ook LST 3x2 of 'grote LST' genaamd) met open meetplaats. Op de achtergrond staat de gesloten meetplaats met daarboven de externe balans. Later werd de open meetplaats vervangen door een tweede gesloten meetplaats. |
|
Bij de oprichting van het NLL in 1937 werd besloten tot de bouw van twee nieuwe tunnels op de nieuwe locatie aan de Sloterweg in Amsterdam. Beide nieuwe tunnels, tunnel 3, de 'grote LST' en tunnel 4, de 'kleine LST', kwamen in 1940 gereed. Prof. Burgers ontwierp de schroef. Deze schroef is qua vorm identiek aan die van de modeltunnel 2 en had vermoeiingsproblemen en is later gemodificeerd. De foto toont de schroef van tunnel 3. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 45 - Windtunnels na 1945
Impressie van het NLL in 1948 zoals gedacht door de architecten Van Tijen en Maaskant. Middenonder achter elkaar de toen reeds bestaande Lage Snelheids Tunnels 3 en 4 (LST), een nieuwe Lage Turbulentie Tunnel (LTT) en een nieuwe Hoge Snelheids Tunnel (HST). De bouw werd gestopt in 1948 (bestedingsbeperking). |
|
Luchtfoto van het NLL in 1948. Te zien zijn de Lage Turbulentie Tunnel (LTT) in aanbouw, het grondwerk voor de Hoge Snelheids Tunnel (HST) en de Centrale, die in een zeer korte tijd gebouwd was rondom stoomketels van afgedankte 'Liberty' schepen. |
|
Ontwerp van de oorspronkelijke Hoge Snelheids Tunnel (HST) met een grotere meetplaats (2x3 i.p.v 1,6x2 m). Rechtsonder de oorspronkelijke Supersone Tunnel (SST) en linksonder de Pilottunnel. De uiteindelijk gebouwde HST had spleetwanden waardoor het maximale getal van Mach van 0,9 naar 1,3 kon toenemen. |
|
Na 1945 werd gewerkt aan nieuwe tunnels voor lage turbulentie (LTT), hoog subsone (HST) en supersone (SST) snelheden. De bouw werd gestopt in 1948 (bestedingsbeperking). Een kleine supersone tunnel, (3x3 cm) kwam wel gereed. De 3x3 cm tunnel, Nederlands eerste supersone windtunnel (1949) met de ontwerper Prof. S.F. Erdmann. Hiermee werd ervaring opgedaan met supersone stromingen. |
|
De Lage Turbulentie Tunnel (LTT) in aanbouw. De bouw werd in 1949 stopgezet. In de jaren 70 werd op het onderkanaal het LTT gebouw geplaatst. |
|
De HST is gebouwd bij Werkspoor (Oostelijke Eilanden in Amsterdam) en de tunneldelen werden over het water aangevoerd. |
|
Begin jaren 70 werden de plannen van Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt (DLR) en NLR voor een grote lage-snelheidstunnel samengevoegd resulterend in de Duits-Nederlandse Windtunnel (DNW). De luchtfoto toont de DNW. De grote hal middenboven wordt gebruikt om andere meetplaatsen te parkeren. Links drie modelvoorbereidingsruimten en het kantoorgebouw. |
|
Het NLR participeerde begin jaren 80 in de grote cryogene transsone tunnel (ETW). De projectgroep van de ETW begon op het NLR-terrein. Op het dak van het onderstation, op de plaats voorzien voor de oorspronkelijke supersone tunnel, werd de pilot-ETW gebouwd die later naar Keulen verhuisde. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 46 - Vliegtuigprojecten (1)
In de begintijd van de RSL werd een vergelijkend onderzoek gedaan naar verschillende luchtschepen waaronder de Zeppelin en het Boerner luchtschip, een nieuw concept dat toen de aandacht trok. De afbeelding toont een toekomstbeeld van het Boerner luchtschip (~1920). |
|
Model van een 'Anderhalf'-dekker getest in de Eiffel-tunnel (~1920). |
|
Veel onderzoek vond plaats in opdracht van de Nederlandse vliegtuigindustrie zoals Fokker, Koolhoven, Van Berkel en Pander. Bij de meeste metingen in de Eiffel-tunnel werden de aerodynamische eigenschappen ('polairen') bepaald voor verschillende configuraties, klep- en roerstanden. De foto toont metingen aan een model van een ontwerp (type HL-1) van de Delftsche Studenten Aeroclub (~1934). |
|
Veel onderzoek vond plaats in opdracht van de Nederlandse vliegtuigindustrie. Daarnaast was er detailonderzoek, zoals met betrekking tot onderzoek naar weerstandsvermindering door Townend-ringen rond de motor. De foto toont de Townend ring ter vermindering van de weerstand van de motor van een F.VIIa (~1932). |
|
Veel onderzoek vond plaats in opdracht van de Nederlandse vliegtuigindustrie. Daarnaast was er detailonderzoek, zoals met betrekking tot de optimalisatie van de cockpitvorm. De foto toont een modificatie van de cockpit van de Fokker F.VIII (1931). |
|
Kort na de oorlog was de Lage snelheids tunnel (LST) druk bezet met Fokker-projecten zoals de S.11, S.13 en S.14. Op de foto een model van de Fokker S.13 (trainer/bommenwerper) in de LST (~1949). |
|
Kort na de oorlog was de LST druk bezet met een aantal Fokker-projecten. De doorbraak voor Fokker kwam met de F27. De foto toont metingen aan een model van de F27 in de LST (~1953). |
|
Windtunnelonderzoek werd steeds belangrijker en de F28 werd in de Pilot Tunnel (profielonderzoek), Hoge Snelheids Tunnel (HST, zie foto) en Lage Snelheids Tunnel gemeten. Op de foto een model van de Fokker F28 in de HST (~1964). |
|
Windtunnelonderzoek werd steeds belangrijker en de F28 werd in de Pilot Tunnel (profielonderzoek), Hoge Snelheids Tunnel en Lage Snelheids Tunnel (LST, zie foto) gemeten. De foto toont 'Deep stall' metingen aan een afgeleide versie van de F28 in de LST. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 47 - Vliegtuigprojecten (2)
Concorde in de HST. |
|
Dassault Mercure in de HST. |
|
SAAB Viggen in de HST. |
|
VFW-614 in de HST. |
|
VTOL jager VAK-191B in LST. |
|
Sud Aviation Caravelle in de HST. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 48 - Krachten- en drukkenmetingen
Een Fokker F.II op de staak die verbonden was met de Eiffel-balans. Om de invalshoek te verstellen moest de tunnel worden gestopt. |
|
Principeschets van de Eiffel-balans, de eerste externe balans van de RSL; het moment werd bepaald rond punt A of B met het model (op S) 'bovenste-boven' of 'onderste-boven': dus vier metingen voor één meetpunt! Gebruikt in tunnel 1 tot 1923. |
|
Principe van de draadophanging. De draden werden m.b.v. een kijker verticaal ingesteld. Gebruikt in tunnel 1 van 1923 tot 1940. |
|
Bij de verhuizing in 1940 werd de balans van tunnel 1 (de Eiffel-tunnel) overgezet naar tunnel 4, de kleine LST. |
|
In tunnel 3 (de grote LST) werd het model aan draden aan een frame opgehangen. De krachten op het frame werden met zes afzonderlijke balansen gemeten. Gebruikt tot 1984 in tunnel 3, maar met rekstroken. |
|
De externe balans van tunnel 3 met zes afzonderlijke componenten. |
|
In de HST en ook in de DNW worden gewoonlijk interne zes-componenten balansen gebruikt. De staakondersteuning keert na 40 jaar weer terug! |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 49 - Speurwerk en ontwikkeling (1)
Het Schelde S-21 jachtvliegtuig met duwschroef werd in de Eiffel-tunnel beproefd (1939). |
|
De ramjetmotor van de Kolibrie werd ook in de statische proefstand (de huidige Kleine Anechoïsche Tunnel (KAT)) beproefd (~1958). |
|
Opstelling van Von Baumhauer voor het meten van helikopterbladen in de Eiffel-tunnel (1924). |
|
Het model van de Fokker 50 met twee aangedreven schroeven in de DNW (1983). |
|
Metingen aan de NH90 in de DNW (~1995). |
|
Geluidsmetingen met een 'acoustic array' in de DNW aan een full-scale buitenvleugel van de Airbus A320 (~2000). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 50 - Speurwerk en ontwikkeling (2)
Een voorbeeld van stromingsvisualisatie aan een twee-dimensionaal profiel, waarschijnlijk in tunnel 2 (~1939?). |
|
De optimalisatie van slat- en klepposities gebeurde in de LST aan een groot twee-dimensionaal model. De lift volgde uit drukkenmetingen, de weerstand uit zogmetingen (tot 1984). |
|
Schlierenbeeld van de stroming over een schokvrije quasi-ellips (~1970). |
|
Aileron-flutter bij het Van Berkel WB watervliegtuig kon worden vermeden door het roer te balanceren (~1923). |
|
Voor de F28 ontwikkeling werd een speciaal dynamisch geschaald fluttermodel in de LST beproefd (1967). |
|
Eén van de eerste metingen in de Eiffel-tunnel betrof het effect van de modelondersteuning: de methode van Eiffel (boven) tegenover die van de RSL (onder) (~1921). |
|
Een klassieke methode om de turbulentie in een tunnel te bepalen berust op het meten van de weerstand van een bol (~1935-1940). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 51 - Rekenen en computers
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 52 - Theoretische en numerieke aerodynamica
Citaten uit RSL en NLL jaarverslagen m.b.t. theoretische aerodynamica. |
1931: Nomogrammen voor het bepalen van de wortels van vierdegraadsvergelijkingen werden ontworpen en uitgewerkt. Hierdoor wordt de oplossing van deze vergelijkingen, die bij trilling- en stabiliteitsvraagstukken vaak voorkomen, belangrijk vereenvoudigd. 1947: Berekening van de circulatie van een pijlvormige vleugel. Het onderzoek van de literatuur heeft dit probleem als uitermate moeilijk doen kennen. Voor het meest simpele geval was een behandelingsmethode ontworpen die uiteindelijk echter op een principiële wiskundige moeilijkheid vastliep. [...]. Aandacht is ook besteed aan de mogelijkheid het probleem op nagenoeg numerieke basis aan te vatten, hetgeen wellicht door toepassing van een geschikte relaxatietechniek zal gelukken. 1948: Een poging om bij dit soort berekeningen bij wijze van proef ponskaarten-machines in te schakelen, leidde niet tot bevredigende resultaten doordat aan de samenwerking met de bezitter van deze machines geen voor dergelijk werk voldoende vorm gegeven kon worden. Nagegaan zal worden of samenwerking met een ander instituut, dat kortgeleden ponskaartenmachines ter beschikking kreeg, betere perspectieven biedt. 1949: Een orienterend onderzoek is ingesteld naar de perspectieven, die eindige differentie-methoden, speciaal zg. relaxatiemethoden, bieden voor de berekening van de stroming van visceuze media. [...]. De resultaten waren echter negatief: hoewel de methoden in principe inderdaad toe te passen zijn, neemt het cijferwerk een onaanvaardbare omvang aan. |
Een model gemeten in een Engels-Nederlandse samenwerking (ANCP), mede bedoeld om rekenmethoden te valideren. |
|
Op een beeldscherm werd de uit 'panelen' opgebouwde vliegtuigvorm gecontroleerd. |
|
Drukverdeling van profiel NLR 7301, een 16,5% dik superkritiek profiel dat veel gebruikt is voor transsoon onderzoek (1973). |
|
Stroomlijnenpatroon op de onderwand van de 'scheve doos', een validatie experiment voor grenslagen dicht bij loslating (1972). |
|
Stroomlijnenpatroon op de binnenvleugel van SKV-1, de eerste superkritieke vleugel. Het lokale loslatingsgebied werd voorspeld met de nieuwe grenslaagmethode (1976). |
|
Na SKV-1 volgde een groot aantal andere modellen, resulterend in de ontwikkeling van de F29. De opgebouwde kennis werd uiteindelijk toegepast bij de Fokker 100. |
|
Het SKV-project is een goed voorbeeld van de lange ontwikkelingstijd die nodig is om nieuwe technologieën in de praktijk toe te passen. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 53 - Numerieke aerodynamica en simulaties
De verschillende stromingscondities kunnen worden weergegeven in een grafiek van invalshoek tegen vliegsnelheid (getal van Mach). Schokken treden op als het kritieke getal van Mach wordt overschreden. Viskeuze effecten zijn van essentieel belang bij loslating van de grenslaag. Voor elk gebied zijn de stromingsvergelijkingen aangegeven. |
|
Deze deltavleugel was het resultaat van een samenwerking (het 'International Vortex Flow Experiment') en speelde een grote rol bij de validatie van de Euler methoden (1986). |
|
Voorbeeld van een grid waarin de ruimte verdeeld wordt voor 'finite difference' methoden. In elk element worden de stromingscondities berekend. |
|
Dezelfde geometrie werd gebruikt in een andere samenwerking (IEPG) om Navier-Stokes oplossingen te valideren. Het stroomlijnpatroon op de vleugel laat aanliggingslijnen (A) en loslaatlijnen (S) zien (~1996). |
|
Schematisch overzicht van de benodigde rekenkracht om de verschillende typen stromingsvergelijkingen voor een compleet vliegtuig te kunnen berekenen. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Index panelen (Niet-luchtvaartonderzoek)
P58 | - | Niet luchtvaart, algemeen | P61 | - | Vaartuigen, offshore installaties |
P59 | - | Windenergie | P62 | - | Voertuigen en sportactiviteiten |
P60 | - | Gebouwen | P63 | - | Bruggen en wegen |
Paneel 58 - Niet-luchtvaartonderzoek, algemeen
De Rijks Studiedienst voor de Luchtvaart (RSL) werd in 1919 opgericht om studies uit te voeren op het gebied van de luchtvaart. In Nederland waren weinig instituten, die over een windtunnel beschikten en dus kwamen er ook verzoeken voor onderzoek, dat niets met luchtvaart te maken had. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 59 - Windenergie
Voor de oorlog was de interesse voor windmolens hoofdzakelijk historisch getint. De vereniging 'De Hollandsche Molen' bevorderde het behoud van de traditionele Nederlandse windmolen. In 1931 en 1934 werden in opdracht van deze vereniging metingen aan modellen van wieken uitgevoerd. Op de foto hiernaast is de meetopstelling te zien zoals die in de windtunnel van het RSL werd toegepast. |
|
De 5,3 meter diameter Darrieus windturbine van Schliekelmann (Fokker) op Schiphol-Oost. De top van de mast wordt verspannen door tuidraden. Hierdoor is het benodigde grondoppervlak relatief groot. |
|
Schliekelmann bedacht een vrijdragende mastconstructie voor de 5,3 meter turbine. Deze turbine werd getest in de 9,5 m x 9,5 m meetplaats van de LLF van DNW in de Noordoostpolder. |
|
Het vrijdragende concept van de Darrieus turbine werd door Polymarin gebruikt voor het ontwerp van een 15 meter diameter windturbine, die tijdens de Floriade aan de rand van de Gaasperplas heeft gestaan. |
|
Model van een twee-bladige snellopende windturbine met een rotordiameter van 0,75 meter, aan draden opgehanden in de 3 m x 2,1 m meetplaats van tunnel Nr. 3 van het NLR. In de gondel bevinden zich een koppelmeter, toerenteller en een hydraulische pomp, werkende als rem of aandrijving. De stroomlijnbuis onder de gondel is voor de doorvoer van de hydraulische leidingen en boven de gondel worden de draden van de koppelmeter en toerenteller afgevoerd. In 1979-1980 werden hiermee in het kader van het Nationaal Onderzoeksprogramma Windenergie (NOW) uitgebreide krachtenmetingen en stromingsonderzoek uitgevoerd (NLR TR 79071 en NLR TR 81069). |
|
De 'Energy Ball' windturbine met een diameter van 1,1 meter, opgesteld in de 3 m x 2,1 m meetplaats van de LST (deel van DNW) in de Noordoostpolder. De draaiingsas is horizontaal en evenwijdig aan de windrichting. Als één van de voordelen van dit type windturbine wordt de lage geluidsproductie genoemd. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 60 - Gebouwen
De twee foto's rechts geven een voorbeeld van een onderzoek naar de rookhinder bij een fabriekscomplex. |
|
Gebouwencomplex rond het Kurhaus in Scheveningen. De ronde, witte punten op de straat zijn de NTC-pluggen (zie hieronder voor aparte figuur en tekst) voor het meten van de windsnelheden, die voetgangers ondervinden. |
|
Om wisselende windsnelheden, zoals voetgangers die rond gebouwen ondervinden, op modelschaal te kunnen meten, is dit NTC-element ontwikkeld (NTC staat voor: Negatieve Temperatuur Coëfficiënt). Het meet ongeveer op 'neushoogte' (via afkoeling van een NTC-element) de luchtsnelheid, die vanuit alle richtingen kan komen. |
|
Windhinder station Sloterdijk in LST 2 x 1,2 meter. |
|
Windhinderonderzoek in de DNW-LST aan een hoogbouwcomplex in Zoetermeer. |
|
Onderzoek winddrukken op ventilatiesysteem Haagse tramtunnel. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 61 - Vaartuigen en offshore installaties
In de RSL-periode kwamen er al vragen betreffende het verminderen van de hinder door rook en wind op het dek van passagiersschepen. |
|
In de RSL-periode was het verminderen van de hinder door rook en wind op het dek op marineschepen een actueel onderwerp. De foto geeft het voorbeeld van een fregat met een grote radarkoepel. Het door de vaarwind veroorzaakte zoggebied achter de koepel zuigt de rook uit de erachter gelegen schoorsteen naar voren en hult de gehele opbouw achter de koepel in de rook. |
|
De windstroming rond het schip kan wervelingen veroorzaken, die niet alleen hinderlijk zijn voor passagiers op dek, maar ook voor landende vliegtuigen en helikopters (denk aan fregatten en offshore installaties met een helidek). De foto toont een eenvoudig stromingsonderzoek met windvaantjes op het helikopterdek aan een model van een fregat. |
|
In 1948 werd het vliegdekschip Venerable van Groot Brittannië overgenomen en de Karel Doorman gedoopt. Het had nog het klassieke rechthoekige dek, waardoor startende en landende vliegtuigen elkaar in de weg zaten. Daarom werd besloten een hoekdek aan de bakboordzijde aan te brengen, waardoor de vliegtuigen, die op het voordek met de katapult evenwijdig aan de langsas van het schip werden gestart, geen last meer hadden van landende en eventueel doorstartende vliegtuigen. Om de relatieve windrichting parallel aan de landingsbaan te krijgen, moet tijdens de landing het schip een koers met zijwind varen. Daardoor zouden er op de landingsbaan hinderlijke wervelingen kunnen optreden. Daarom zijn in 1954 in de tunnel van het NLL metingen uitgevoerd aan een model van de Karel Doorman met 'hoekdek'. |
|
Hoewel de krachten van het water op het onderwatergedeelte van een schip veelal belangrijker zijn dan de luchtkrachten op het bovenwatergedeelte, is er toch belangstelling voor de luchtkrachten in het geval van harde wind bij een langzaam varend schip, bijvoorbeeld tijdens het afmeren bij sterke dwarswind. Een ander voorbeeld is de windbelasting op een drijvend dok met schip, zoals op de foto is te zien voor een gespiegeld model, dat aan draden is opgehangen aan het meetsysteem boven de meetplaats. |
|
De windbelasting op offshore installaties is belangrijk bij het verslepen en verankeren van deze constructies. Soms wordt ook de belasting door de zeestroming op het onderwatergedeelte geschat aan de hand van een meting in een windtunnel van luchtkrachten op dit onderwatergedeelte. |
|
De windbelasting op offshore installaties is belangrijk bij het verslepen en verankeren van deze constructies. Soms wordt ook de belasting door de zeestroming op het onderwatergedeelte geschat aan de hand van een meting in een windtunnel van luchtkrachten op dit onderwatergedeelte. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 62 - Voertuigen en sportactiviteiten
Krachtenmetingen en stromingsonderzoek voertuigen |
|
De luchtkrachten werden gemeten door gespiegelde modellen aan draden op te hangen aan een externe balans zoals bij deze trein. |
|
De luchtkrachten werden later in de tijd gemeten door het model op te hangen aan een rekstrookbalans zoals bij het gespiegelde model van DAF. |
|
De luchtkrachten werden later in de tijd gemeten door het model op te hangen aan een rekstrookbalans zoals bij het model hiernaast. |
|
De luchtkrachten werden later in de tijd gemeten door het model op te hangen aan een rekstrookbalans zoals bij het model hiernaast. |
|
De luchtkrachten werden gemeten door het model aan draden op te hangen aan een externe balans zoals bij deze fiets. |
|
De luchtkrachten werden gemeten door het model aan draden op te hangen aan een externe balans zoals bij deze motorfiets. |
|
Sport activiteiten |
|
Deze foto laat een wielrenner zien op een rollenbank, waarbij met rook de stroming over hoofd en rug wordt onderzocht. Door de rollenbank is het mogelijk de invloed op de weerstand van de draaiende wielen en bewegende benen te meten. |
|
Dit is helaas niet mogelijk bij de schaatsers in de windtunnel, waarbij de invloed van het schaatspak (op deze foto nog niet aangetrokken) op de weerstand alleen in een starre pose kan worden gemeten. |
|
Een zelfde meting van een schaatser in de windtunnel, waarbij de invloed van het nu wel aangetrokken schaatspak op de weerstand kan worden gemeten. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 63 - Bruggen en wegen
Bij grote hefbruggen is de stormbelasting belangrijk en daarom zijn metingen aan brugmodellen in windtunnels uitgevoerd. Zie rechts een model van de hefbrug over de Oude Maas in Dordrecht aan draden opgehangen onder de externe balans boven de meetplaats van de LST 3 x 2. |
|
Als grote wateroppervlakten overbrugd moeten worden kunnen ook de windfluctuaties op het wegdek voor auto's en rond de pijlers van de brug voor de scheepvaart hinder opleveren. Een dergelijk onderzoek is op de foto weergegeven. |
|
Door de naoorlogse aanleg van brede autosnelwegen kwamen er ook meer en grotere verkeersborden langs deze wegen en moest de stormbelasting op deze objecten worden vastgesteld. Een voorbeeld van windtunnelonderzoek is op de foto weergegeven. |
|
Door de naoorlogse aanleg van brede autosnelwegen kwamen er ook meer en grotere verkeersborden langs deze wegen en moest de stormbelasting op deze objecten worden vastgesteld. Een voorbeeld van windtunnelonderzoek is op de foto weergegeven. |
|
Meting van windbelasting op een 80 meter lang brugdeel met heftoren (schaal 1:100) voor de verbinding over de Oude Maas, tussen IJsselmonde en Putten bij Spijkenisse, in opdracht van de Gemeentewerken van Rotterdam. De metingen zijn uitgevoerd in de kleine tunnel van het NLL, met een externe balans, die nog stamt uit de RSL, waarbij het model aan draden is opgehangen. |
|
In november 1940 brak bij matige wind de Tacoma Narrows hangbrug in de USA, na in een ongedempte slingering te zijn geraakt. Mede door Theodore von Kármán werd de oorzaak vastgesteld. Sindsdien is het onderzoek naar het aero-elastisch gedrag van bruggen (inzonderheid hangbruggen) door een modelproef in een windtunnel een verplicht onderdeel tijdens het ontwerp van een brug. Door de F-sectie van het NLL (Flutter sectie; later kreeg de afdeling nog andere namen) zijn na de oorlog veel van dit soort onderzoeken uitgevoerd. |
|
Deze foto toont de Erasmusbrug in Rotterdam (ook wel 'De Zwaan' genoemd). Hierbij traden bij bepaalde windrichting en windsnelheden trillingen op van de tuidraden, waaraan het brugdek is opgehangen. Het NLR is ook betrokken geweest bij het zoeken naar een oplossing voor dit probleem. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Index panelen (Ruimtevaart)
P64 | - | Aardobservatie | P67 | - | Aerodynamisch onderzoek aan lanceervoertuigen |
P65 | - | Ruimtevaart test en simulatie | P68 | - | Vrij-vliegende modellen en geleide sonde |
P66 | - | Thermisch-vacuüm onderzoek | P69 | - | Nationale satellieten |
Paneel 64 - Aardobservatie
Polarimetrisch RADAR beeld van NLR Flevoland. |
|
RECONOFAX (1965-1981) thermisch-infarood scanner (thermal infrared scanner). |
|
DSLAR (1974-1989): |
|
DUTSCAT (1983-1989): |
|
CAESAR (1980-1986): |
|
PHARUS (1986-2001): |
|
RAPIDS: |
|
ARTEMIS: |
|
Map of Eritrea for UNMEE |
|
Vuurwerkramp Enschede |
|
Deelnemers Geomatics Business Park |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 65 - Ruimtevaart test en simulatie
Drie-assige schommeltafel ten behoeve van het testen van de besturing van de ELDO draagraket 'Europa 1'. |
|
Drie-assige luchtgelagerde tafel (voorgrond), enkel-assige tafel aan draad (achtergrond rechts) en hybride computers (achtergrond links). |
|
Het beproeven van het standregelsysteem van de IRAS op een twee-assige luchtgelagerde tafel. |
|
De simulator voor de HERMES Robot Arm (HERA). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 66 - Thermisch-vacuüm onderzoek
Ruimte(vacuüm)kamer (1966) met zonnesimulator. |
|
Testopstelling om het warmtetransport te meten van sandwichconstructies onder vacuümomstandigheden. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 67 - Aerodynamisch onderzoek aan lanceervoertuigen
Metingen met Particle Image Velocimetry (PIV) aan een model van het Ariane 5 lanceervoertuig in de HST. |
|
Windtunnelmetingen in de HST om de windbelasting te bepalen op de Ariane 1 lanceerder opgesteld op de lanceertoren. |
|
Model van de VEGA in de SST. |
|
Visualisatie van de stroomlijnen m.b.v. olie op het ruimteveer Hermes in de SST. |
|
Model van ELDO in de SST. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 68 - Vrij-vliegende modellen en geleide sonde
De vlet voor de berging van het model waarna het opnieuw gelanceerd kon worden voor een ander meetprogramma. |
|
Beep (big jeep) met zenderwagen met de twee helix antennes in de transportpositie. De kleine antenne is voor de afstandsbedieningszender, de grote voor de Doppler zender. |
|
De oude lanceerwagen met MO3 model en booster. |
|
Testruimte om de vrij-vliegende modellen te testen. |
|
Het besturingsgedeelte van een MO3 model met vier roeren. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 69 - Nationale satellieten
De NLR medewerkers besturen de Astronomische Nederlandse Satelliet (ANS) vanuit het European Space Operations Centre (ESOC) in Darmstadt. |
|
Het Infrarood Astronomische Satelliet (IRAS) grond operatiecentrum in het Rutherford-Appleton laboratorium in Chilton (Engeland). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum