Index panelen (Vliegtuigen en vliegproeven)
P19 | - | Vliegtuigen en vliegen | P26 | - | Luchtverkeersleiding en luchthavens |
P20 | - | Vliegproeven - voor 1945 | P27 | - | Ondersteuning van militaire vliegoperaties |
P21 | - | Vliegproeven - na 1945 | P28 | - | Helikopterontwikkeling |
P22 | - | Vliegproefinstrumentatie 1 | P29 | - | Helikoptergebruik |
P23 | - | Vliegproefinstrumentatie 2 | P30 | - | Laboratoriumvliegtuigen ... |
P24 | - | Vliegproefmeetmethoden | P31 | - | ... en onderzoeksgebieden |
P25 | - | Vliegtuigontwikkeling | P32 | - | Vluchtsimulatoren |
P25a | - | Ongevallenonderzoek | P32 | - | Air Traffic Control (ATC) simulatoren |
Paneel 19 - Vliegtuigen en vliegen
Op 5 april 1919, bij de officiële opening van de RSL, stelt Prof. Van Royen: 'De practijk eischt den koenen vlieger, den militairen of burger organisator en den technicus, de fabricage den ingenieur en den handelsman, het wetenschappelijk onderzoek den mathematicus, den scherpzinnigen denker en geroutineerden proefnemer'. |
|
De RSL krijgt als taak het uitvoeren van technisch-wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot vraagstukken op luchtvaartgebied, die niet door de vliegtuigbouwer of -gebruiker alleen kunnen worden opgelost wegens gebrek aan outillage, gespecialiseerde kennis en ervaring, alsmede de taak om de overheid desgevraagd van kennis en advies te voorzien. |
|
Dr. Wolff: 'De meeste laboratoria hadden zich weinig bekommerd over den vliegkunst, maar zich gespecialiseerd in den aërodynamica. Ik had den overtuiging dat ons voornaamste doel was het vliegen en den daarbij voorkomende verschijnselen te bestuderen. De aërodynamica, motor en materialen-kennis kwamen dan op den tweeden plaats'. Deze opzet leidt uiteindelijk tot een breed scala van werkzaamheden. |
|
Binnen de RSL-organisatie wordt naast de gespecialiseerde 'Aërodynamische, Materialen en Motoren afdeeling' een 'Algemeene afdeeling' ingesteld, al snel hernoemd als 'Vliegtuigen afdeeling'. Deze afdeling bestudeert de algemene kennis der luchtvaarttechniek, met name van het vliegtuig als geheel en stelt deze kennis ter beschikking aan anderen. Tevens wordt het onderzoek door middel van vliegproeven ter hand genomen. |
De 'Vliegtuigen afdeeling', tot aan WO-II zwaar belast met routinematige keurings- en controlewerkzaamheden, legt zich na WO-II meer toe op het wetenschappelijk onderzoek en de ondersteuning ten behoeve van: Om haar taken te kunnen vervullen, verwerft de 'Vliegtuigen afdeeling' in de loop der jaren de navolgende hulpmiddelen: |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 20 - Vliegproeven - voor 1945
Op verzoek van Prof. Van Royen worden de eerste gedachten voor een 'Vliegafdeeling' als onderdeel van een Instituut voor de Luchtvaart al in 1917 op papier gezet door de toen 26-jarige student Albert von Baumhauer (foto): |
|
Dr. Wolff: 'De moeilykheid [van vliegproeven] is echter dat het veel moeilyker - en in dit geval zeker gevaarlyker - is om proeven in de lucht te nemen dan proeven in het laboratorium. Men moet de beschikking hebben over mensen die perfect kunnen vliegen en daarby wetenschappelyk begrip hebben over de verschynselen, die zich bij het vliegen voordoen'. De RSL beschikte dan ook vanaf het begin over vliegers, die tevens een opleiding als ingenieur aan de Technische Hogeschool in Delft hadden genoten. De eerste vlieger is Ir. J.C.G. Grasé. Hij krijgt zijn vliegopleiding bij de militaire 'Luchtvaart Afdeeling' (LVA) in Soesterberg. In 1923 vertrekt hij naar Fokker en wordt opgevolgd door Ir. H.J. van der Maas, die eveneens bij de LVA wordt opgeleid. |
|
In de eerste jaren van de luchtvaart wordt de luchtwaardigheid kwalitatief beoordeeld door een waarnemer (meestal de ingenieur-vlieger) met de nodige aanleg en ervaring. Deze onderkent welke eigenschappen al dan niet verbetering behoeven. Daarna kan een theoretisch onderzoek van de desbetreffende eigenschap plaats vinden gevolgd door deelonderzoeken (windtunnels, sterkte- en materialenlab). Uiteindelijk vindt een toetsing plaats van theoretisch en deelonderzoek door middel van het ware-grootte onderzoek door vliegproeven. |
|
De vliegers van de RSL (later het NLL) voeren tot aan WO-II vooral veel vliegproeven uit ten behoeve van de 'Luchtvaart Afdeeling' (LVA) en de Marine, beide van het Departement van Oorlog, het 'Bureau Luchtvaart' van het Departement van Waterstaat, de KLM en de Nederlandse vliegtuigfabrikanten. Als het civiele vliegtuigen betreft gaat het vooral om vliegprestaties en vliegeigenschappen, die benodigd zijn om het Bewijs van Luchtwaardigheid te krijgen van het 'Bureau Luchtvaart'. Veel tijd wordt besteed aan het kalibreren van instrumenten en de juiste plaatsbepaling van sensoren op het vliegtuig, zoals pitotbuizen. In 1924 wordt door de RSL een reglement opgesteld voor de afnameproeven van vliegtuigen. |
|
Op 3 september 1938 vestigt H. Leegstra, testvlieger bij Fokker, een hoogterecord met een Fokker D-XXI. Hij bereikte een hoogte van 11.354 m. Op verzoek van een door de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) aangewezen sportcommissie zijn de hoogtemetingen m.b.v. een 'automatische waarnemer' door het NLL verricht om het bewijs te leveren van deze prestatie. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 21 - Vliegproeven - na 1945
Gedurende WO-II valt er om begrijpelijke redenen geen vliegtuig meer te beproeven. Wel bestaat nu de gelegenheid om de theoretische kennis op een hoger peil te brengen. Na WO-II krijgen de vliegproeven een meer kwantitatief karakter, gedurende de oorlog mogelijk gemaakt door de snelle ontwikkeling van de vliegtuig-, meet- en analysetechnieken. Het NLL wordt door het herrijzende Fokker, de KLM, de Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine betrokken bij de definitie en uitvoering van vliegproeven en brengt hiermee continuïteit op dit vakgebied. Deze vliegproeven worden vaak voorbereid met behulp van de laboratoriumvliegtuigen, later aangevuld met de (onderzoeks-)vluchtsimulatoren. Zij spelen dan ook een fundamentele rol in de ontwikkeling van dit vakgebied. |
Een bijzondere vliegproef, inleiding tot hechte samenwerking tussen NLL en de Koninklijke Luchtmacht, is de meting van een snelheidsrecord met een Gloster Meteor, gevlogen door Majoor Flinterman in 1949. NLL ingenieurs verhuizen daarvoor met de nodige meetapparatuur naar Ameland (het 'circus Flinterman') waar een recordsnelheid van 953 km/uur wordt gemeten. |
|
Abnormale vliegtoestanden, zoals de tolvlucht ('vrille'), worden onderzocht voor les- en jachtvliegtuigen, o.a. voor de Fokker S.11 en S.14. Vluchtresultaten worden vergeleken met windtunnelmetingen. Zo worden de gedragingen en mogelijke herstelacties in kaart gebracht. Maar ook de resultaten van windtunnelmetingen worden door zo’n vergelijking (o.a. van de Fokker F28) getoetst en verbeterd. |
|
Voorbeelden van vliegproeven, die volledig door het NLL/NLR worden uitgevoerd, zijn: |
|
Ook worden vliegproeven uitgevoerd voor de Koninklijke Luchtmacht (Klu) en de Koninklijke Marine (KM), die echter zelf verantwoordelijk zijn voor het juiste gebruik van de resultaten: |
|
Bij de vliegproeven met vrijwel alle Fokkervliegtuigen definieert Fokker de vliegproeven, voert ze uit en bewerkt de meetresultaten tot certificatiegegevens. Het NLL/NLR ontwikkelt, bouwt en bedient (het grootste deel van) de meet- en registratieapparatuur en levert de gevalideerde meetresultaten aan Fokker. Ook worden nieuwe meetmethoden voor vliegproeven door het NLL/NLR ontwikkeld en voorgesteld aan Fokker. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 22 - Vliegproefinstrumentatie 1
Om eigenschappen van vliegtuigen, helikopters en hun systemen te kunnen bepalen, moeten veel grootheden worden gemeten, vaak met speciaal ontwikkelde en geïnstalleerde instrumenten. De standaard instrumenten van het vliegtuig zelf, zeker in het verleden, zijn hiervoor meestal niet voldoende nauwkeurig of meten niet de vereiste grootheden. |
|
Zeker bij de vroegere instrumenten kan de aanwijzingsfout meerdere procenten van de gemeten waarde bedragen en bovendien wijzigen gedurende de levensloop. Deze aanwijzingsfout wordt daarom voor elk individueel instrument regelmatig bepaald d.m.v. ijking tegen een nauwkeurige meetstandaard. De geregistreerde aanwijzing kan dan later gecorrigeerd worden. Deze correcties worden tot ca. 1965 aangebracht door een hele zaal met 'reken-dames'. Daarna nemen de computers deze taak over. De meetstandaards zelf zijn weliswaar zeer nauwkeurig maar niet geschikt om mee te vliegen. Voor het meten van drukken beschikt het NLR lange tijd zelfs over de hoogste standaard in Nederland! |
|
De 'Afdeeling Vliegtuigen' ontwikkelt aanvankelijk deels haar eigen meet-instrumenten. In latere jaren worden meer instrumenten gekocht en richt de kennis en inspanning zich meer op de inpassing van de instrumenten in een meetsysteem. De instrumenten in de vitrine laten de ontwikkeling in de tijd zien van het meten van vlieghoogte, vliegsnelheid, stijgsnelheid en drukken. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 23 - Vliegproefinstrumentatie 2
De instrumenten in de vitrine van dit paneel, laten de ontwikkeling in de tijd zien van het meten van de vliegtuigstand, standen en verplaatsingen van roeren en van andere vliegtuigdelen, temperaturen (bijvoorbeeld buitenlucht, motoren, cabine) en van versnellingen. |
|
De gemeten grootheden moeten als functie van de tijd worden vastgelegd. Aanvankelijk noteert een waarnemer de gegevens tijdens de vlucht. Ook worden zelfregistrerende instrumenten ontwikkeld die bijvoorbeeld meetgegevens op een ronddraaiende trommel krassen. Al vóór WO-II worden groepen aanwijzers tijdens de vlucht gefotografeerd en in het laboratorium afgelezen (de 'automatische waarnemer', foto). Als elektrische apparatuur beschikbaar komt worden meetgegevens m.b.v. spiegeloptieken op lichtgevoelig papier vastgelegd. Nog later doen elektronica (in het vliegtuig avionica genoemd) en computers hun intrede en worden meetgegevens gedigitaliseerd en op magneetband vastgelegd. |
|
Het NLR ontwikkelt omvangrijke meetsystemen voor de beproeving en certificatie van Fokker vliegtuigen, zoals een automatische waarnemer voor F27 en F28, een digitale recorder DR28 voor F28, en voor Fokker 50 en Fokker 100 een compleet Meet-, Registratie- en Verwerkingssysteem (MRVS, foto). Voor proeven met militaire vliegtuigen en helikopters worden meetsystemen ontwikkeld die bijvoorbeeld op de plaats van het (verwijderde) boordkanon of in de munitietrommel kunnen worden ingebouwd. Deze deels eigen ontwikkelingen stimuleren sterk de kennisopbouw van 'vliegtuig elektronica', avionica genoemd. Deze kennis wordt vervolgens aangewend bij de ontwikkeling van vliegtuigen en hun systemen. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 24 - Vliegproefmeetmethoden
Bij metingen in de vlucht worden de grootheden, die de stabiliteits- en besturingseigenschappen of prestaties beschrijven, vrijwel altijd indirect gemeten. De ontwikkeling van meetmethoden en herleidingsmethoden is dan ook een wezenlijke factor om verantwoorde resultaten te verkrijgen uit vliegproeven. |
|
De statische stabiliteit van het vliegtuig bepaalt of het na een verstoring uit de evenwichtsstand weer in zijn oorspronkelijke stand terugkeert zonder ingrijpen van de vlieger. De RSL levert een fundamentele bijdrage door de methode te ontwikkelen om d.m.v. het bepalen van stuurstanden en –krachten de statische stabiliteit kwantitatief te meten. |
|
Meting van vliegeigenschappen in niet-stationaire vlucht is in de jaren zeventig van de vorige eeuw mogelijk geworden door nieuwe wiskundige technieken (regressie analyse, Kalman filtering), gepaard met krachtige computers en zeer nauwkeurige instrumenten. Een grote reductie van meettijd t.o.v. klassieke meetmethoden wordt zo bereikt alsmede een uitbreiding van het aantal meetbare kenmerkende grootheden. |
|
Het maximumgewicht waarmee een vliegtuig van een startbaan met gegeven lengte mag vertrekken wordt bepaald door een groot aantal factoren (motorvermogen, temperatuur, stand van de vleugelkleppen, wind, conditie van de startbaan etc.). T.b.v. de vliegtuigcertificatie moeten de start- en landingsprestaties onder een groot aantal verschillende condities worden bepaald. Naast vliegtuigbaan en -stand, rotaties, versnellingen, remvermogen en snelheden moeten nog vele andere parameters van het vliegtuig en zijn motoren worden vastgelegd. Voor registratie van de zes eerstgenoemde grootheden zijn eerst fotografische meetmethoden ontwikkeld, die successievelijk vervangen zijn door methoden gebaseerd op satellietnavigatie en versnellingsmetingen. Daarmee is het tijdrovende uitlezen van foto’s overbodig geworden. |
|
Het afwerpen van lasten, die onder militaire jachtvliegtuigen hangen (wapens, brandstoftanks) kan gevaar opleveren voor het vliegtuig. Met een computersimulatie kan worden voorspeld bij welke snelheid en condities dit afwerpen nog veilig kan gebeuren. Dit wordt dan in de vlucht gemeten en de resultaten worden gebruikt om de simulatie te verbeteren. Het uiteindelijke doel is het vaststellen van veilige afwerplimieten. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 25 - Vliegtuigontwikkeling
In de jaren tot aan WO-II besteedt de 'Afdeeling Vliegtuigen' het overgrote deel van haar tijd en rapporten (meer dan 90% van de ruim 1200 rapporten) aan beproevingen van vliegtuigen en systemen, zoals aangegeven op de voorgaande panelen. Het fundamentele onderzoek, dat wordt verricht en de bijdragen, die worden geleverd aan de vliegtuigontwikkeling betreffen de navolgende gebieden: |
Met de komst van de Douglas DC-2 voor de KLM in 1934 is het de eerste keer, dat de luchtwaardigheid moet worden beoordeeld van een in het buitenland ontworpen, geheel metalen vliegtuig. Er wordt onder meer een voorstel door de RSL gedaan voor verbetering van de stabiliteits- en besturingseigenschappen van dit toestel, vooral na het verongelukken van de 'Uiver', eind 1934. |
Avionica of luchtvaartelektronica is de discipline, die zich bezighoudt met de elektronische systemen aan boord van civiele en militaire vliegtuigen en de bouw hiervan. De functies zijn o.m. communicatie (in- en extern), navigatie (o.a. Global Positioning System (GPS), Terrain Referenced Navigation (TRN), Inertial Navigation system (INS) en Multi-Distance Measuring Equipment (Multi-DME)), besturing en geleiding, vliegerpresentatie (Electronic Flight Instrument System (EFIS)), automatisering, beveiliging, waarneming (met o.a. radar-, infrarood- en elektro-optische sensoren). Het zijn, naast de functionele eisen, de strenge veiligheidseisen en de veeleisende vliegtuigomgeving, die dit vakgebied zo bijzonder maken. Het belang hiervan wordt in Nederland onderkend en in 1979 start er aan de Afdeling Elektrotechniek van de TU-Delft, in nauwe samenwerking met de Afdeling Lucht- en Ruimtevaarttechniek, een afstudeerrichting Avionica. Prof. Ir. T. van Oosterom van het NLR (foto) is de grote promotor van dit initiatief. |
Na WO-II zet de Afdeling Vliegtuigen de bijdrage aan de vliegtuigontwikkeling voort, vaak samen met de Afdeling Elektronica waarmee nauwe banden zijn ontstaan door de gezamenlijke ontwikkeling van meetsystemen. Het betreft o.m.: |
Ontwikkeling van de elektronische vliegtuig-instrumenten (Primary Flight Display en Navigation Display, boven elkaar in het midden) en het Flight Mode Panel (rechtsboven, maar wel onder het Glare Shield) voor de Fokker 100 in de NLR vluchtnabootser. Rechtsonder een videocamera voor registratie. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 25a - Ongevallenonderzoek
Tijdens een vliegdemonstratie op 12 augustus 1928 te Heerlerheide, verongelukt een Dietrich DP IIa vliegtuig (registratiekenmerk: D-572) met vlieger Philip Gesper (jachtpiloot in WW-I). Kort na de start treedt motorstoring op en vliegt de Dietrich het publiek in waarbij vijf dodelijke slachtoffers vallen. De RSL heeft het onderzoek naar het ongeval uitgevoerd. |
Ongevallen met civiele vliegtuigen: |
Voorbeeld 1 |
Voorbeeld 2 |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 26 - Luchtverkeersleiding en luchthavens
Vóór de tweede Wereldoorlog navigeert de vlieger voornamelijk op zicht naar buiten en door middel van lichtbakens en radiopeilingen. Pas daarna, als een snelle toename van het luchtverkeer optreedt, wordt luchtverkeersleiding ingesteld en worden radiobakens ontwikkeld en geplaatst. Geluidshinder en optimaal gebruik van luchthavens worden issues. |
De verkeerstoren van Schiphol voor de Tweede Wereldoorlog. Het sein staat op K, ten teken dat een KLM vliegtuig naar zijn vertrekpunt mag rollen. Daar aangekomen ontvangt het een tweede signaal, een zeer smalle lichtbundel als toestemming om op te stijgen. Het radiotoestel in de kajuit wordt door een afzonderlijke telegrafist bediend. Rechts de koker van waaruit de antenne wordt uitgelaten. |
|
NLR simulatoren en vliegtuigen zijn betrokken geweest bij de beproeving van totaal verschillende concepten. |
|
Het NLR ontwikkelt vanaf 1970 een wiskundig model, waarmee op basis van met een radar gemeten en geregistreerde vliegbanen en de per vliegtuigtype bekende geluidskarakteristieken, de geluidsbelasting rond luchthavens op jaarbasis wordt berekend. In de publieke en politieke discussie rond de uitbreiding van Schiphol spelen dit model en de aldus berekende geluidscontouren een belangrijke rol. |
|
Geluidshindercontouren voor luchthaven Schiphol. |
Met het ongeval van de El Al Boeing 747 in de Bijlmermeer (1992) als katalysator, is de ook in de Milieu Effect Rapportage vereiste risico-analyse rond luchthavens noodzakelijk geworden. In samenspraak met Nederlandse deskundigen op velerlei terrein is een in de wereld uniek model ontwikkeld om het risico te bepalen dat omwonenden van luchthavens lopen om door een neerstortend vliegtuig te worden getroffen. |
Bij de start en landing kan een vliegtuig verongelukken door de wervels achter een vliegtuig dat te dicht voor hem vliegt. Baanbrekend onderzoek naar de positie en sterkte van deze wervels met behulp van een serie windmolentjes wordt door het NLR reeds in de jaren 70 verricht, toen helaas nog zonder bruikbaar resultaat. Recent grootschalig internationaal vervolgonderzoek met moderne middelen levert echter wel bruikbare resultaten. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 27 - Ondersteuning van militaire vliegoperaties
Tactisch Handboek voor de vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht. |
|
Missieondersteuningssyteem MSS/CAMPAL (Mission Support System/Computer Aided Mission Preparation at Airbase Level). |
|
Beproeving van infrarood flares. |
|
Video-based Live Aircraft Stinger Trainer (VLAST) trainingshulpmiddel. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 28 - Helikopterontwikkeling
De RSL is vanaf 1925 betrokken bij de bouw en beproeving van de 'Von Baumhauer' helikopter t.b.v. een door het Britse ministerie van luchtvaart uitgeschreven prijsvraag voor een helikopter. Von Baumhauer past hierbij cyclische bladbesturing toe en een staartrotor. In 1930 is tijdens een proefvlucht een vitaal onderdeel gebroken en is het project gestopt. |
|
In 1947 wordt opgericht de 'Stichting voor Hefschroefvliegtuigen'. Deze heeft als opdracht het uitvoeren van onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van helikopters in Nederland. Een Sikorsky S-51 wordt hiervoor aangeschaft. Het NLL definieert het vliegproevenprogramma en doet de vluchtregistratie veelal m.b.v. foto’s van de instrumenten. |
|
In 1952 wordt opgericht de 'Stichting voor de Ontwikkeling en Bouw van een Experimentele Helicopter' (SOBEH). Deze helikopter kreeg later de naam Kolibrie. Het NLL doet ontwikkelingswerk onder andere aan de motoren (ram-jets). Hiervoor wordt een rotorteststand gebruikt in Amsterdam en later in de Noordoostpolder. Het NLL ontwerpt de vliegproefapparatuur. |
|
Sinds 1985 is het NLR betrokken bij het militaire, multinationale helikopterproject NH90. Het NLR voert veel windtunnelmetingen uit en ondersteunt de Nederlandse industrie bij de ontwikkeling van o.a. het landingsgestel, het staartachterstuk en de elektronische uitrusting. Vanaf 1987 levert het NLR expertise aan het projectbureau NH90 bij de Koninklijke Marine. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 29 - Helikoptergebruik
Sinds 1968 is het NLR betrokken bij de kwalificatie van alle helikopter-schipcombinaties van de Koninklijke Marine. Kwalificatieprogramma’s worden ook uitgevoerd voor buitenlandse opdrachtgevers. Het doel is om de limieten vast te stellen voor het veilig vanaf schepen kunnen opereren, bij dag en nacht, bij verschillende windcondities en golfhoogten. De kwalificatie kent vier afzonderlijke stappen van windtunnelmetingen aan een scheepsmodel tot en met helikopter-schipbeproevingen op zee. Op de fotocollage de vier stappen in het helikopter-schip kwalificatieproces met een voorbeeld van een SHOL (Ship Helicopter Operational Limitation) diagram. |
|
De Koninklijke Luchtmacht beschikt sinds 1995 over Chinook transporthelikopters. Zeven van deze toestellen zijn eerder door Canada gebruikt en daarna geheel gemoderniseerd. Onder andere worden ze voorzien van een 'glazen cockpit'. Specialisten van het NLR zijn op verzoek van de Koninklijke Luchtmacht op de fabriek van Boeing betrokken bij de certificatie van deze nieuwe cockpit. |
|
De met beeldschermen uitgeruste cockpit van de CH-47D Chinook. |
|
Door NLR ontwikkeld vliegproefinstrumentatiepakket, specifiek voor de Kolibrie (1955). |
|
Het gebruik van Night Vision Goggles t.b.v. nachtvliegbeproevingen met de Alouette III (1976). |
|
Het European Rotorcraft Forum (ERF) is opgericht in 1975 door Engeland, Frankrijk (West-)Duitsland, Italië en Nederland. Het betreft een jaarlijks congres, dat bij toerbeurt in de deelnemende landen wordt gehouden, later ook in Rusland. Het doel is het uitwisselen van kennis en ervaring op het terrein van onderzoek, ontwerp, ontwikkeling, productie, testen en het gebruik van helikopters. In 1979 is het ERF voor het eerst in Nederland gehouden, daarna nog vijf keer. Het NLR is hoofdsponsor. Foto: deelnemers aan het 5e ERF bezoeken de Duits Nederlandse Windtunnel in de Noordoostpolder (1979). |
|
Het helikopter- demonstratieteam de 'Grasshoppers' van de Koninklijke Luchtmacht bij het bezoek aan de DNW (1979). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 30 - Laboratoriumvliegtuigen...
Vanaf de start van het laboratorium wordt het belang onderkend van een laboratoriumvliegtuig. Het uitvoeren van vliegproeven met een speciaal voor dit doel uitgerust vliegtuig verschaft het laboratorium essentiële gegevens, die veelal niet op andere wijze te verkrijgen zijn. Het beginnende laboratorium verkrijgt hierdoor veel toegevoegde waarde ten opzichte van een louter theoretisch onderzoeksbureau. Ook voor het huidige NLR is dit inzicht nog onverminderd van belang. |
Fokker F.II met registratiekenmerk PH-RSL (1920-1936). |
|
Fokker F.VIIa met registratiekenmerk PH-NLL (1936-1940). Opmerking: tot juli 1937 werd registratiekenmerk PH-RSL gebruikt! |
|
Göppingen Gö 4 met registratiekenmerk PH-111 (1944-1952). |
|
Siebel Si.204D-1 met registratiekenmerk PH-NLL (1947-1964). |
|
Fokker S.14.1 Machtrainer met registratiekenmerk PH-XIV (1961-1966). |
|
Beech 65-80 Queen Air met registratiekenmerk PH-NLR (1963-1994). |
|
Hawker Hunter T.7 met registratiekenmerk PH-NLH (1966-1980). |
|
Fairchild-Swearingen SA226-TC Metro II met registratiekenmerk PH-NLZ (1979-2015). |
|
Cessna 550 Citation II met registratiekenmerk PH-LAB (1993-heden). |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 31 - ...en onderzoeksgebieden
Calibratie van het pitot-statisch systeem van een Douglas DC-8-55 van de KLM door vergelijking met de Hawker Hunter van het NLR. De metingen werden in opdracht van de KLM uitgevoerd om het brandstofverbruik van de DC-8-55 vliegtuigen te onderzoeken. |
|
Citation rijdt met hoge snelheid door een waterbak voor meting van de weerstand van het opspattend water tijdens de start. |
|
Inspectie van een ILS (Instrument Landing System) grondinstallatie door de Fairchild-Swearingen Metro II. |
|
NLR’s Queen Air met de door TUD/NLR ontwikkelde DUTSCAT scatterometer boven Bretagne. |
|
Vliegproefinstrumentatie aan boord van de Queen Air. |
|
Neusstaak aan de Queen Air voor sliphoek- en invalshoekmeting. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 32 - Vluchtsimulatoren
Vluchtnabootsers worden aanvankelijk gebruikt voor training van vliegers op specifieke civiele en militaire vliegtuigtypen. De komst van computers heeft de ontwikkeling van vluchtsimulatoren bevorderd. |
GEBOUWEN - Westvleugel, kelder |
|
GEBOUWEN - VN-Gebouw |
|
GEBOUWEN - Uitbreiding VN-Gebouw |
1956-1972: In deze experimentele fase worden bij het NLR statische (niet-bewegende) vluchtsimulatoren gebruikt met zeer beperkte zichtmogelijkheden. Het betreft de NLR-VERA, de NLR-VERA+ en de C-11 VTOL. Analoge computers verzorgen de berekeningen. Het onderzoek daarmee is beperkt van aard en grotendeels bedoeld om kennis op te doen over simulatietechnieken en vliegeigenschappen van enkele VTOL- en STOL-vliegtuigen (STOL = Short Take-Off and Landing). Rond 1970 wordt de computer van de C-11 VTOL geprogrammeerd met een model van de Hawker-Siddeley P.1127 Kestrel (wat later de Harrier wordt). In 1972, als Fokker bezig is met een STOL transportvliegtuig met vier motoren (Project 301), biedt het NLR haar simulator aan voor dit onderzoek. |
COMPUTER - VERA (ANALOOG) |
|
SIMULATOR - NLR-VERA+ |
|
COMPUTER - EAI-680 (ANALOOG) |
|
SIMULATOR - C-11 VTOL (VTOL = Vertical Take-Off and Landing) |
|
Cockpit voor C-11 VTOL (C-11 VTOL SIMULATOR) |
|
Cockpit voor C-11 VTOL (C-11 VTOL SIMULATOR) |
1972-1980: Een vluchtnabootser voor één vlieger voorzien van een hydraulisch bewegend platform met vier graden van vrijheid wordt gebouwd (VMBS = Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut) en later voorzien van een zichtsysteem. Dit maakt gebruik van een landschapsmodel op een schaal van 1:2000, dat wordt 'bekeken' door een tv-camera welke naar gelang de positie van het vliegtuig over deze maquette wordt bewogen. Het camerabeeld wordt weergegeven op een monitor, die via een collimator (spiegelsysteem voor het verkrijgen van een evenwijdige lichtbundel) zichtbaar is voor de vlieger. In deze periode kunnen door toepassing van digitale computers de gebruiksmogelijkheden van deze vluchtnabootser sterk worden verbeterd. Verschillende onderzoeksprojecten voor NIVR en RLD vinden met deze simulator plaats (met betrekking tot vliegeigenschappen en vliegprocedures). |
SIMULATOR - Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut (VMBS) |
|
Computer voor VMBS - DEC PDP 11/45 (DIGITAAL) |
|
Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut (VMBS), die in 1984 is hernoemd naar Research Flight Simulator (RFS) |
|
Maquette voor Zichtsysteem t.b.v. VMBS, later RFS. |
|
Eénpersoonsstuurhut op VMBS aangepast voor het MLS (Microwave Landing System) project |
|
SIMULATOR - F-16 MOCK-UP |
1980-1996: Grote verbeteringen vinden plaats door gebruik van een tweezits cockpit (2P (= Tweepersoonsstuurhut), later TAC (= Transport Aircraft Cockpit)) en krachtiger computers. Het onderzoek is o.a. gericht op het testen van beeldbuizen, die de plaats innemen van conventionele vlieginstrumenten. Beide cockpits (1P en 2P) kunnen om en om worden geïnstalleerd. De vluchtnabootser en NARSIM (zie hieronder) worden elektronisch gekoppeld (1991). Ook een koppeling met de Amerikaanse FAA komt tot stand (1993). |
SIMULATOR - Vluchtnabootser met Bewegende Stuurhut (VMBS), in 1984 hernoemd naar Research Flight Simulator (RFS) |
|
Computer voor VMBS, later RFS - PE (Multiprocessor) System |
|
Cockpit voor VMBS, later RFS - project Moderne Besturingssystemen (MBS) |
|
Cockpit voor VMBS, later RFS - project Microwave Landing System (MLS) |
|
Cockpit voor VMBS, later RFS - volledig 'glazen cockpit' (fully Glass Cockpit) |
|
SIMULATOR - Nationale Simulatie Faciliteit (NSF), in 2002 hernoemd naar GFORCE |
|
SIMULATOR - Nationale Simulatie Faciliteit (NSF), in 2002 hernoemd naar GFORCE |
|
Cockpit voor NSF, later GFORCE - F-16 MLU |
|
Cockpit voor NSF, later GFORCE - F-16 MLU |
|
SIMULATOR - APERO |
1996-heden: De RFS (eerder VMBS genoemd) wordt vervangen door GRACE en krijgt een zes-graden-van-vrijheid-bewegingsmechanisme met elektromotoren, een nieuwe, modulaire cockpit en een uitzichtnabootsingssysteem met aanvankelijk een vier-kanaals WAC-Display Systeem (elke vlieger twee monitoren) en later een halfrond scherm met drie projectoren. |
Computers - PC-HOST |
|
SIMULATOR - CASPER |
|
SIMULATOR - HPS |
|
SIMULATOR - GRACE |
|
GRACE Cockpit |
|
SIMULATOR - GRACE |
|
SIMULATOR - F4S |
|
SIMULATOR - HPS-NG |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum
Paneel 32 - Air Traffic Control (ATC) simulatoren
~1984: het NLR heeft een kleine groep medewerkers, die onderzoek doet naar luchtverkeersleidingstechnieken. Het onderzoek bestaat vooral uit advies- en ondersteuningswerk voor de RLD. Op gebied van ATC-systemen wordt er al enig onderzoek gedaan naar HMI en conflict-detectie algoritmes. |
1987: Eerste grafische scherm voor ontwikkeling Plan View Display (PVD). |
|
1988: ATC rasterscan display van Sony in houten console (2048x2048 pixels). |
|
1991: er komt een koppeling met NLR’s RFS. Ook kan worden gekoppeld met de vliegtuigen van het NLR. |
|
1991-1993: de eerste gelegenheid voor een volledig simulatie-experiment: SWIFT. Dit is een 'Framework project' van de EU, dat wordt geleid door Thomson. Doel van het onderzoek is om geavanceerde ‘monitoring’ en controlemiddelen voor de verkeersleider te beproeven. |
|
1993-1998: een belangrijk internationaal project geleid door EUROCONTROL: PHARE. Deze afbeelding laat iets zien van het gemoderniseerde concept voor luchtverkeersleiding op basis van 4D-planning. De HMI is geheel vernieuwd en een belangrijk element is nu het tonen van ‘trajectories’ van vluchten inclusief de status van segmenten hiervan. |
|
1997: een modernisering. Er komt een professioneler en meer realistisch werkstation. Het console is nu van staal. |
|
2003: |
|
2005: Gate-to-Gate – een project (ook EU) waarin in samenwerking met LFV, het ontwerp van een planningshulpmiddel van vertrekkende vliegtuigen (DMAN) wordt gevalideerd. |
|
2005: De eerste versie van de Torensimulator, toen TRS genoemd, wordt nog onafhankelijk van NARSIM opgezet. Deze krijgt slechts een 135º zichtsysteem (Siemens) en wordt neergezet op Schiphol. De definitieve installatie vindt plaats op zijn huidige locatie in Amsterdam. |
|
2011: De vierde winteroefening wordt gehouden (‘winter’). De NARSIM-configuratie omvat: |
|
2011: NARSIM Radar. |
|
2011: 180º ‘mini-toren’ (circa 3 werkplekken). |
|
2011: 360º toren (NARSIM Toren, circa 5 of 6 werkplekken). |
|
10 oktober 2013: Het nieuwe zichtsysteem van NARSIM Toren wordt in gebruik genomen. Met dit zichtsysteem, waar 17 WUXGA projectoren deel van uitmaken, krijgt de verkeersleider een nog realistischer buitenbeeld te zien. Ten opzichte van het oude zichtsysteem is de resolutie verviervoudigd waardoor kleine vliegtuigen, ‘stop bars’ en lichtgeleiding veel beter te zien zijn. |
Naar index | Terug naar Museale Collectie: Expositie NLR Museum